Ja, we maken het…

De maakbare samenleving was ooit een ideaal van vooral linkse politici. Wie die samenleving maakten was ook zonder twijfel: dezelfde politici. Toen dat te weinig opschoot en men toch door ging op dit pad werden ze regenten genoemd. Want mocht de bevolking ook zeggen hoe de samenleving gemaakt moest worden? De goede intenties werden verzwolgen in een storm van verzet en ongenoegen. Rechtse politici profiteerden gretig. Zij prezen de markt aan. Nou ja, de markt als middel om de samenleving te maken, maar natuurlijk werd het niet in zulke verwachtingsvolle termen gebracht. Nee het ging om efficiëntie, het ging om geld. Maar ook de markt faalde, juist op dat punt van efficiëntie. Althans, voor de consument werd het wel leuker, maar niet goedkoper. De invoering van de euro versterkte deze beleving. En de euro was juist de kroon op het marktdenken: heel Europa als een markt. Dus werd de kroon het symbool van nieuw verzet. En de bankencrisis hielp dat verzet onbedoeld een handje. Die hele crisis werkte redelijk ontnuchterend: ook de markt heeft niet het heil gebracht. Zeker nu er kosten bespaard moeten worden blijkt juist de markt een grillig dier dat zich moeilijk laat vangen.

Ontnuchtering dus. Of is het desillusie en desoriëntatie? Als je het kabinetsbeleid in ogenschouw neemt lijkt het daar wel op. Rutte verschuilt zich achter akkoorden die vooral bedoeld zijn om rust in de tent te bewaren. En voor het overige zijn het technische ingrepen en dito argumenten die het beleid kleuren. Maar er is meer (gelukkig).

De samenleving is niet maakbaar. De samenleving maakt zichzelf, is dan de logische omkering. De sociale media en alle andere digitale vindingen maken dat dit idee ook gestalte kan krijgen. Initiatieven tot activiteiten of het maken van communities zijn makkelijker geworden en gebeuren veelvuldiger. Zie de vele mensen die onlangs het bos door struinden om twee vermiste jongens te vinden. Dit deden zij echter niet omdat ze via sociale media over die kans vernamen, maar ook omdat ze het wilden. En dat is een combinatie die de maakbaarheid van onderop vorm geeft: het willen van burgers tot eigen activiteiten kan nu omdat de zelforganisatie ervan ook makkelijk is.

Dat is prachtig, maar de kiem tot een nieuwe illusie van maakbaarheid is er ook mee gelegd: we kunnen het zelf beter regelen. Waar in de staatsrechtelijke theorie de overheid ‘voor de burger werkt’, maar in praktijk de overheid de burgers vaak deze ervaring niet geeft, is nu de gedachte dat de burger samenwerkt met de overheid, als twee gelijkwaardige partners. Ook dit heeft zijn grenzen. In de sfeer van algemeen belang en in de sfeer van welke burgers wel en niet kunnen deelnemen aan de nieuwe vorm van zelforganisatie.

De overheid moet zichzelf definiëren. Dat gebeurt al lange tijd onvoldoende. De kwestie meer of minder overheid heeft er weinig mee van doen, meer of minder ambtenaren al helemaal niet. Hoe maakbaar is onze samenleving en welke verantwoordelijkheid neemt de overheid hierin? Dat zijn wezenlijke vragen die Rutte c.s. zou moeten oppakken.

Drukke eerste overheid

Enkele jaren geleden bezocht ik een VNG-congres. Dit waren niet mijn meest favouriete tijdsbestedingen in gemeenteland. Maar daar wil ik het niet over hebben. Tijdens dit congres werd er met de gebruikelijke ronkende bewoordingen een rapport gepresenteerd waarin de gemeente als ‘eerste overheid’ werd voorgesteld. Alsof er een wedstrijd beslist moest worden en de gemeenten en masse het hoogste podium van het winnaarsblok bevolkten. Ik was toen nogal enthousiast over de bevindingen. Een verfrissende omkering, vond ik het: niet de nationale overheid representeerde voor de burger ‘de overheid’ maar de gemeenten. En dat gegeven moest dan ook leiden tot de bijbehorende rechten en financiële mogelijkheden die rol goed te vervullen.

Er is, kun je met het beleid van Rutte II in de hand, alsnog goed naar geluisterd. Op het terrein van (jeugd)zorg, wonen, migratie en werk & inkomen komt er een zilvervloot aan beleidstaken naar de gemeente gevaren. Het is bijna te veel. Is dit ook wat gemeenten moeten willen, wat hun rol als eerste overheid ook recht doet?

Het nadeel, vind ik nu, van het toenmalige rapport is dat het weinig graaft in het vermogen van gemeenten om ook de vergrote (financiële) autonomie en toename van het aantal taken te dragen. Verrassenderwijs bepleitte de VNG-commisie die het rapport had opgesteld dat daarom er ook sprake moest zijn van opschaling, er moesten ‘grotere en sterkere gemeenten’ komen. Minister Plassterk zal er blij mee zijn. Een grotere gemeente is niet altijd een betere gemeente.

Sindsdien is het een trend bij veel gemeenten om allerlei taken uit te besteden. De regiegemeente heet dat model. Uitbesteden gebeurt omdat het goedkoper is en omdat een ander het beter kan. Daar is niks mis mee, al vormt zich zo wel een mist voor dat stralende beeld van de eerste overheid. Maar het legt tegelijk ook bloot wat mijn twijfels over al die taakoverdracht aanwakkert: ambtelijk en bestuurlijk wordt er wel erg veel gevraagd.

In plaats vanuit een bundeling van kennis en kunde wordt het nieuwe beleid vorm gegeven vanuit een archipel aan kwaliteiten. Niet één politieke vertegenwoordiging (parlement) verdiept zich in effecten, effectiviteit, logica en efficiëntie, maar dit gebeurt straks door honderden gemeenteraden over een divers palet van beleidsuitwerkingen. Niet één ambtelijke (interdepartementale) groep staat aan de wieg van de uitwerking en uitvoering, maar een stapeling en mix van ambtelijke disciplines dwars door het land.

En hoe goed is onze lokale ambtelijke ondersteuning? En hoe goed zijn de lokale bestuurders en gemeenteraden? Met de term ‘bestuurskracht’ worden deze aspecten gemeten. Maar dat is veelal met gedane zaken als basis en geeft dus geen garantie voor de toekomst.

Niet zo gek lang geleden werd er in gemeenteland, door vooral gemeentesecretarissen en portefeuillehouders Personeel, met zorg gekeken naar de ontwikkeling van het personeel bij gemeenten. Er was sprake van vergrijzing, (dreigende) tekorten en verlies aan kwaliteit omdat de arbeidsmarkt talentvolle jongeren betere kansen bood. Die tendens zal ongetwijfeld nu zijn getemperd maar is daarmee niet verdwenen.

En is ons lokale lekenbestuur wel toegerust op het overzien van alle nieuwe taken? Die vraag is al aardig gekleurd geformuleerd. Het vraagt van gemeenteraden en de dagelijkse bestuurders behoorlijk veel tijd en organisatie om het bestuurlijke proces goed te laten verlopen. Is die tijd en organisatie voorzien en is het mogelijk? Juist op lokaal niveau is besturen ‘iets’ wat erbij wordt gedaan. Dat is: naast betaald werk. Een Tweede Kamer heeft die beperking niet. En tenslotte: met de verkiezingen in 2014 zal een groot deel van de opgebouwde kennis zoals gebruikelijk verdwijnen en moeten nieuwe raadsleden hun weg weer vinden.

De eerste overheid krijgt het druk de komende jaren. Het is de uitdaging die drukte met voldoende kwaliteit te managen. Ik vraag me af of men zich daar nu wel voldoende rekenschap van geeft. Inhoudelijke beleidsvragen en krimpende budgetten zijn de ‘makkelijke’ vraagstukken waar een nota over geschreven kan worden. Vraagstukken inzake besluitvorming, draagvlak en uitvoering mogen daardoor niet in de verdrukking komen. Het zou voor veel mensen niet fijn zijn als de eerste overheid uiteindelijk amechtig als laatste achter de feiten aan moet gaan.

Snaveltje toe, oogjes dicht?

Enkele jaren geleden lanceerde ik met Peter van Corler de website Camerakijken. We beoogden bij het oprukkende publieke cameratoezicht het publiek kennis te geven over waar die camera’s hingen. Als signaal natuurlijk dat bespied worden in de publieke ruimte ook zo zijn grenzen heeft. Een opvatting die, tot onze grote zorg, niet breed werd gedeeld. Dit zal verklaren waarom de site nu ook niet meer bestaat: het diende geen urgente behoefte behalve die van onze eigen opinie.

Is er sindsdien veel veranderd? Ja. Met sociale media en internet is privacy een artikel geworden waar naar hartelust mee geruild wordt. Publiek en privé. Krijg ik meer veiligheid, dan mag jij een stukje van mijn leven. Je wilt mij leuke aanbiedingen doen? Tuurlijk, leg maar vast wat ik leuk vind. En ook waar ik was en regelmatig naar toe ga…ja hoor, geen probleem!

En deze trend is parallel gegaan met een golf aan reality-programma’s. Nederlanders zien graag hoe anderen hun leven binnenstebuiten keren. Uit afgunst, leedvermaak of emotionele betrokkenheid. Maar zeker niet uit een structurele afkeer: dat ze dat doen, ik zou dat echt nooit niet doen! Reality-programma’s zijn de krenten uit de digitale pap: we roeren er allemaal in en de deelnemers aan die programma’s roeren het hardst en luidruchtigst.

Robert, wat is dan eigenlijk het probleem? Daar kom ik. Eerst iets meer context.

Privacy is ook maar een product. Een opvatting van de hogere klassen. Vanaf eind achttiende eeuw werd de samenleving voorgehouden onderscheid te maken tussen publiek en privé, tussen deugd en ondeugd, goed en slecht gedrag. De Maatschappij tot ‘t Algemeen Nut was in Nederland een belangrijk boegbeeld van deze beweging. De achtergrond van het beschavingsoffensief bestond uit morele, religieuze en gezondheidskundige overwegingen. Over de effectiviteit van de gebruikte instrumenten valt te twisten, maar in enkele decennia heeft het offensief de opvattingen in de samenleving over publiek en privé ingrijpend veranderd. Tot ergens in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Toen is de pendule weer in beweging gekomen.

Het recht op persoonlijke vrijheid werd herwonnen. Het veranderde tegelijk het privé-domein. Privacy werd persoonlijk en niet logischerwijs een gedeeld goed in het eigen sociale verband (gezin). Nu, vijftig jaar later, wordt deze winstuitkering ogenschijnlijk zonder veel moeite verbrast.

Of ben ik hier zwartkijker? In de evolutie van ‘pricacy’ gaat het misschien ook eerder om en nieuwe definitie. Aangepast aan de tijd en de communicatiemiddelen. Er is namelijk niks mis met het delen van persoonlijke informatie om bijvoorbeeld voor je hobby, werk of culturele interesse gesprekspartners of informatie te vinden. Het is fantastisch waar internet ons in dit opzicht allemaal toe in staat stelt. Het gevaar dreigt echter dat deze vorm van kennisdeling langzamerhand wordt gekaapt door overheden en commerciële bedrijven die je elke regie over jouw profiel ontnemen. In plaats van zelf de bal te spelen word je een bal. Je wilt er een vergiet op na houden maar ziet er nu meer gaten in komen dan je lief is: hoe die gaten te dichten?

Dat is het probleem. Want die ongevraagde gaten in je vergiet komen van partijen die te groot, te ver te ondoordringbaar voor je zijn. Dat is geen verkeerd wantrouwen. Het oneindige geloof in de goedheid van techniek, oprechtheid van ‘privacyverklaringen’ afgevende bedrijven en de robuustheid van de overheid: die fabeltjeskrant ken ik. Ik denk dat meer mensen met mij de ogen hebben geopend en hun snavels willen openen. Alleen…met welk verhaal, met welk doel? Het is razend ingewikkeld om in deze draaikolk van veranderingen een houvast in te vinden. Wat volgens mij in ieder geval helpt is van overheden en bedrijven maximale transparantie afdwingen. Ze moeten laten zien wat ze met al die privé-informatie doen. En dat geldt straks ook voor dat akelige electronische patiëntendossier. Dus nog meer toezicht? Ja, als het niet anders kan…

Transparantie kan een waarborg zijn. Een uitweg biedt het niet. Oplossing van het probleem vraagt een duidelijke sociale en politieke lijn om opnieuw te definiëren hoe we anno nu het belang van privacy beschouwen en welke gevolgen dat moet hebben. Dat vraagt eerlijkheid van alle betrokkenen over wat reëel is en technisch betrouwbaar. Reëel zijn over de veiligheidsdreigingen bijvoorbeeld. En over de risico’s dat medische gegevens in verkeerde handen terecht komen. Ik weet, ik zet hier een nogal idealistische verwachting neer. Laten we dan (zeg ik met lichte wanhoop) in ieder geval het publieke debat blijven aanzwengelen, zoals NRC dat momenteel doet. Ogen open, snavels open…alles beter dan het tegendeel.

Goedgelovig

Met de komst van de in rode tabberd gehulde, wit bebaarde heer uit het land dat het zo zwaar heeft, is er een periode van gegunde goedgelovigheid aangebroken. We gunnen het elkaar om te doen alsof er zwarte pieten zijn die gul je een kado gaan geven. Er een vrijgevig man is die, al dan niet vergezeld door Diewertje Blok, pretendeert van alles te weten wat je eigenlijk voor jezelf zou willen houden. We lachen er besmuikt om, spelen het spel mee of observeren het  met de blik van de toeschouwer die geamuseerd wil worden.

Hoe anders is deze goedgelovigheid met die in het nieuwe kabinet. Niet de ministers en staatssecretarissen, maar het beleid ervan. Want goedgelovigheid is er natuurlijk. Zeker bij grote delen van het electoraat van VVD en PvdA. Zij willen geloven dat de deelname van ‘hun partij’ recht doet aan hun redenen om ze te steunen. Die goedgelovigheid is gebutst geraakt met de valse start van het kabinet, maar is ongetwijfeld nu weer in aanzienlijke mate hersteld.

Waar we bij Sinterklaas wèten dat het een spelletje is en de goedgelovigheid daarom makkelijk gegund wordt, ligt dat bij het kabinet natuurlijk geheel anders. Je zou soms willen dat het een spelletje is en dat over drie weken Samsom en Rutte lachend verklaren dat ze ons voor de gek hebben gehouden en uit hun donkere colberts het eigenlijke regeerakkoord trekken.

De kans dat dit gebeurt is net zo groot als dat Sinterklaas toch opeens wel echt blijkt te zijn.

Elk nieuw kabinet mag rekenen op vertrouwen, vaak samengeperst in ‘eerste honderd dagen’ of ‘wittebroodsweken’. Is het een gevolg van de drama-democratie, dat al bij de eerste plannen Nederlanders massaal aan het rekenen sloegen (of deze stap gemaksgewijs maar lieten liggen) en de persoonlijke gevolgen  (“We kunnen niet meer op vakantie.”) breed uitmaten? Het was ook een beetje: na alle aandacht voor armoede en minima willen wij ook wel eens een keer die slachtofferrol.

Maar het haardvuur bij Oplaat brandde nog vanouds en zou ook blijven branden. De verhalen van de kleine luyden waren vooral vermakelijk en maar in geringe mate verontrustend. Mischien zat ik ook nog te vast in een bui van goedgelovigheid. Het is niet mijn kabinet maar ik wilde wel dat het, na de dolende Vliegende Hollander van CDA/ VVD en PVV, iets goeds zou zijn. Hoe zei Samsom dat steeds? Iets met een kompas en zo…

Die kompas is bij nadere beschouwing van het regeerakkoord ergens bij aanvang van de onderhandelingen zoekgeraakt. Gevallen naast het matras waarop de twee partijen het zich comfortabel hebben gemaakt. Milieubeleid, woningmarkt, arbeidsmarktbeleid, ik zie weinig grond voor vertrouwen en goedgelovigheid. Waar is het stimuleren van de economie, bij voorkeur duurzaam en wel? Ik tel veel bezuinigingen. En ik zie hervormingen die geplaatst zijn als bouwsteen, maar niet in het bouwwerk dat partijprogramma heette maar in een vreemde melange waardoor  zin en nut zijn verdwenen. Zie de korting van de WW. Dat kan, maar dan moet je ook laten zien hoe je voor nieuwe extra werkgelegenheid gaat zorgen. En dat perspectief ontbreekt.

De rekenmeesters van de CPB, kregen in korte tijd filialen in vele huiskamers en zaaltjes waar de partij van ‘doorpakken’ zich verzamelde. Cijfers, hoe prematuur ook, kregen de status van onwrikbare waarheden. Juist in de boezem van de partij waar risico’s nemen en inspelen op de grillen van de realiteit als kernwaarden worden beleefd, toonde de leden plots een amechtig naar zekerheid zoekend gedrag.

Zij zijn bediend. En nivelleren via de belastingen is ook wel zo logisch. De grondvesten van goedgelovigheid zijn hersteld, misschien tegen beter weten in, maar toch. Volgend jaar november maar weer eens zien of ik voorbarig was in mijn opgeven van goedgelovigheid. Of dat dan velen met mij zien dat dit kabinet blijft steken en steken laat vallen. En dat de enige die onze goedgelovigheid zonder gevaar op teleurstelling verdient die gast in een rode tabberd is, die, hoe geteisterd ook, gewoon weer uit Spanje komt.

Integriteit als waarde

Integriteit is een essentiële waarde in onze voor een democratische rechtsstaat. Wanneer bedrijven, bestuurders en rechters het niet zo nauw nemen met wetgeving verdwalen we in chaos, wantrouwen en grove onrechtvaardigheden. Geld of materiële welvaart is een verleidelijke en sturende grootheid. De regels die we als samenleving hebben gemaakt houden de kracht van die verleiding in de hand. En soms gaat het natuurlijk mis. We zijn ook maar mensen.

De vraag die bij elk voorval terecht gesteld wordt is: wanneer is het een patroon? Deze maanden zien we twee van meineed en andere zaken verdachte rechters, Kalbfleisch en Westenberg, bij de rechterlijke balie. We maken mee, in ons laatste gouvernement, dat ‘koning’ Van Rey onderuit gaat. Een ex-gedeputeerde terecht staat voor fraude en een grote bank feit & realiteit niet langer kan combineren met wensbeeld. En dat met op de achtergrond de ontluistering van deze decennia: een ongekende Tourheld die als en schlemiel uit elk geschiedenisboekje van de sport wordt geschrapt.

Integriteit is vooral cultuur. Het herkennen van een patroon is mogelijk door de cultuur te duiden. In dit geval is het relevant de bonus-cultuur van de banken te bezien die zich sinds de jaren tachtig explosief verbreidde. Tal van bedrijven kwamen in hetzelfde spoor terecht. Later volgden in ons land bestuurders van (gefuseerde) onderwijs- en zorginstellingen die zichzelf hoge salarissen toekenden. Recentelijk bleek het in corporatieland niet heel veel anders. Kortom: in de (semi-)publieke sector is een cultuur gegroeid die onevenredige hoge beloning normaal acht. Geen fraude, want het was vaak ‘in overeenstemming met de eigen regels’, maar wel een uitwas omdat presteren in een publieke omgeving met publiek geld een bescheiden houding vereist. De zinsnede ‘dienen van de publieke zaak’ zegt het ook al: de verdienste staat in dienst van dit dienaarschap, en niet andersom.

Met de vervaging van de normen over wat gepaste beloning is en wat niet groeide ook de cultuur van de ‘big spender’. Tal van publieke partijen hebben de afgelopen jaren risicovol geïnvesteerd in grootse nieuwe projecten. Elke investering kent risico’s, maar ook hier ging de vraag naar balans tussen prestatie en investering, tussen doel en middelen te vaak kopje onder in een pre-euforisch drinkgelag over de mooie kunststukjes die men ging verrichtten. En als het mis ging, was er altijd wel een andere bestuurder met geld om te helpen.

Het is die cultuur waarin publiek geld haar specifieke karakter heeft verloren en ‘gewoon geld’ werd, dat uitwassen makkelijker ontstaan. Dat de burgemeester van Lingewaard het gewoon vindt van alles te declareren en zichzelf niet de vraag te stelt of hij niet ook wat uit eigen zak kan betalen. En ja, dan wil je je nog wel eens vergissen. He verdorie, stom. Het salaris dat hij ontvangt geeft hem alle ruimte juist niet alles te declareren. Maar hij, en veel andere publieke bestuurders met hem, beschouwen dit declareren als een recht, onderdeel van normale arbeidsvoorwaarden. Maar zou juist terughoudendheid hierin niet het goede voorbeeld zijn? Zou het veranderen van de verkeerde cultuur niet gebaat zijn bij bestuurders die afzien van hun recht op declaraties?

Het is een van de mogelijke stappen. Er zijn er meer.

Openheid over financiën is een tweede, nog veel ingrijpender en veelzeggender stap. Publiek geld wordt bij veel projecten vaak te snel onder de noemer ‘economisch eigenbelang’ tot groot geheim goed bestempeld. Als zodoende de hijgerige blik in de rug van media en publiek is weggestreken, is er nauwelijks meer effectieve dwang om de aard van het geld ook te laten gelden. Waarom in onderhandelingen met private partijen niet met bandbreedtes werken en zo voor iedereen van meet af aan openheid geven over de eigen mogelijkheden? Nu stellen overheden zich standaard op als private partij. Dat is vanuit de korte termijn om geld te besparen begrijpelijk, maar voor de cultuur rond het publieke geld op lange termijn fnuikend.

Het is goed om medewerkers en bestuurders verklaringen af te laten dat ze integer zullen handelen. Het is goed als symbool. Net zo zeer als het nuttig is als bestuurders en medewerkers van elkaar weten of ze bijbaantjes hebben of op andere wijze met belangen van derden verknoopt zijn. Dit is via openbare registers te organiseren. Het vraagt geen corruptietest door BING maar is vrijwel net zo effectief.

Incidenten met integriteitschendingen zullen blijven gebeuren. Willen we zeker weten dat het geen vuurtjes zijn van een veenbrand dan is een ‘publieke cultuur’ bij de talrijke (semi-)publieke instellingen en overheden hoofdzaak. Die cultuur ontstaat door de houding van de bestuurders bij de eigen declaratierechten, financiële transparantie, openbare registratie van belangen en het besef dat het als pijler van onze democratie en rechtsstaat regelmatig actief aandacht behoeft.

Crisis?

Oud-burgemeester Annie van Brouwer van Utrecht plachtte altijd te zeggen als iemand het over crisis had: wat is de crisis dan precies, wat gebeurt er nu niet meer wat wel moet gebeuren? Een mooie nuchtere houding. En waardevol ook om er de troebelen bij GroenLinks mee te benaderen.

Daarmee wil ik de crisis niet ontkennen, maar wel de ernst ervan relativeren. Sinds haar oprichting heeft GroenLinks een redelijk stabiel leiderschap gekend. Er was in de negentiger jaren en vreemdsoortig experiment met een duo-lijsttrekkerschap, en partijleiders hebben wel eens uitglijders gemaakt, maar stabiel kon je de partij op dit punt zeker noemen. Die garantie is sinds enkele maanden weg. En dat is, ook bij kiezers, niet onopgemerkt gebleven. Het verzwakte de partij extra in het gevecht om de kiezersgunst met een stabiel ogend en sterk opererend PvdA.

Maar dan. Zes zetels kwijt. Dat is een catch 22: je kunt het niet één iemand verwijten maar persoonlijke gevolgtrekkingen passen er wel bij. Daar redde de partij, in een goede Nederlandse partijpolitieke gewoonte, zich uit door een commissie te installeren. Deze stap ging echter voorbij aan een ander probleem wat blijkbaar wel eerder was onderkend maar niet echt opgelost: het interne leiderschap van Jolande Sap. Ik ken de details niet dus erover oordelen is niet mogelijk. Wel heb ik mogen zien dat er barsten in de eenheid van de fractie kwamen die niet tijdig met lijm en glazuur door Sap zijn gedicht. Die ontstane kwetsbaarheid werd voor een moment onder de 85% score van de lijsttrekkersverkiezing bedolven. De externe leider werd op het schild gehesen, de interne leider bleef belast door stevige kritiek.

Op 12 september kreeg Sap de pin op de neus wat betreft het externe leiderschap. Zij kon niet op een sterke interne positie terugvallen. Die conclusie had op die akelige ‘day after’ al getrokken moeten worden. Het is terecht dat het partijbestuur zich het aantrekt hier te omzichtig in te hebben gehandeld.

Is GroenLinks nu in zo een crisis dat de idealen niet meer nagestreefd kunnen worden, dat alle volksvertegenwoordigers en bestuurders en parlementsleden wezenloos voor zich uit staren? Nee, natuurlijk niet. Maar dat is een constatering die intern van waarde is. De kiezer wil een groene partij die krachtig opkomt voor groene en sociale belangen. Ik denk dat er in de fractie en op de kandidatenlijst voldoende kwaliteit is om dat waar te maken. Het moet alleen wel gaan gebeuren met de voor GroenLinks herkenbare scherpte, consistentie en volhardendheid. Leidend zal de strategie van de Tweede Kamerfractie zijn die straks de oppositie vorm geeft als kabinet VVD-PvdA aantreedt.

Resteren natuurlijk de persoonlijke drama’s. Jolande Sap had met meer coaching van begin af aan wellicht een betere strategie gekozen voor haar leiderschap, intern en extern. Ik weet hoe lastig het is om een groep van eigenzinnige fractieleden mee te krijgen in een onderwerp dat de gelederen splijt. Gebrek aan ervaring en status kan je dan snel opbreken. Ik vond Jolande Sap zeker in de eerste maanden heel sterk in haar publieke optreden. Tegelijk had ik er wel het gevoel bij dat ze als koploper misschien niet vaak genoeg over haar schouder keek om te zien of iedereen nog volgde. Dat gevoel kwam terug bij het lente-akkoord.

Ook voor de partijvoorzitter Heleen Weening is dit zuur. De droomstart is die van een gespreid bed, maar zij ervoer onmiddellijk dat her en der de veren door de matras omhoog prikten en de dekens niet goed ingestopt waren. Dat wetende was het handiger geweest als haar voorganger, Henk Nijhof, als ervaren en gewaardeerde voorzitter wat langer was gebleven tot na 12 september.

In die zin is de parallel in deze twee leiderschapswisselingen een onderwerp voor de commissie van Es: beide leiders werden kort na hun start geconfronteerd met een uitermate complexe situatie. Waren ze daar beter op voor te bereiden? Waar heeft de partij steken laten vallen?

De crisis van GroenLinks is een crisis van de leiding. Dat is heftig maar niemand is overvangbaar. De crisis van GroenLinks is niet een crisis met de inhoud. Het verkiezingsprogramma was en is een ijzersterk verhaal. Een startblok waarvanaf de nieuwe leidende figuren weer vaart en kracht kunnen geven aan de idealen die de partij nastreeft.

Van marktwerking naar eigen kracht

De overheid is er van afgestapt dat zij alles voor u regelen. Die tendens manifesteert zich al sinds de jaren tachtig. Aanvankelijk zocht de overheid haar nieuwe houding vooral door uitbesteding en het naar binnen halen van marktwerking. Dat leverde in de jaren negentig en nul een hoop ellende op. Het bleek dat marktwerking voor overheidstaken alleen onder bepaalde voorwaarden en bij bepaalde diensten werkt. Sinds een kleine tien jaar is daarom de koers verlegd. De overheid wil wel verantwoordelijk blijven maar spreekt burgers en hun omgeving direct aan. Waar eerst het zogenaamde middenveld, al dan niet (semi-)geprivatiseerd, de oplossingen moest verzorgen, passeert men nu deze tussenlaag. Dat scheelt een hoop regels en bureaucratie, maar, zoals bekend, is geen enkele oplossing perfect. Deze dus ook niet.

In het middenveld werken tal van professionals die zijn opgeleid om hun kennis en motivatie in dienst van burgers te stellen. Daarin werden en worden zij vaak gehinderd door marktwerking, bureaucratie, overbodige regelgeving en registratiedruk. Veel hiervan is vaak enkel gebaseerd op wantrouwen. Politici erkennen dit maar gaan halfslachtig om met het bieden van oplossingen. Afhankelijk ook van politieke kleur bepleit de een betere uitvoering van de marktwerking en legt de ander juist nadruk op minder regels of meer budget. Wie luistert naar geluiden uit de Zorg wordt niet optimistisch over wat ons dit tot nu toe heeft gebracht.

De nieuwste insteek is de eigen kracht van burgers centraal te stellen. De gedachte erachter is uitermate logisch: kijk eerst om je heen wie jou met je vraag of probleem kan helpen. Dit principe wordt steeds breder getrokken. Waar het ruim tien jaar geleden begon met vormen van zelfbeheer in het publieke domein door bewoners strekt het zich nu uit tot diep in de persoonlijke levenssfeer. Voor het opknappen van de speeltuin is ‘actief burgerschap’ in veel gemeenten gemeengoed aan het worden. Die emancipatie moet zich ook gaan voltrekken bij verslavingsproblemen, behoeften aan dagactiviteiten en problemen met sociaal isolement. Kans van slagen? Voor een deel van de groep burgers vast, maar al met al is een lange adem gevraagd.

De vraag is of deze nieuwe houding van de overheid de professionals weer de ruimte waarin hun kennis en kunde zo effectief mogelijk wordt benut. Die uitkomst hangt natuurlijk af van het samenspel tussen de professionals, bewoners en de maatschappelijke organisaties. Maar het hangt evenzeer af van de overheid. Want een houding aannemen in beleid is nog iets anders dan er ook naar handelen. Dat leren de ervaringen met de beleidsparticipatie door burgers en het actief burgerschap. samenwerken klinkt mooi maar als dit daadwerkelijk het afstaan van invloed betekent bleken veel overheden vak terug te schrikken. En was de uitkomst halfwassen, tot teleurstelling van alle betrokkenen. Het is een beetje zoals het verhaal over de Arbo-medewerkers bij de Rijksoverheid: zij waren er om de arbeidsomstandigheden te verbeteren dus dat was wat ze deden: regel na regel na regel… Dus kan de overheid ook echt afstand houden? Lukt het om te faciliteren in plaats van de organiseren en te corrigeren? Die gemeenten die zich tot regiegemeente omvormen hebben vermoedelijk weinig keus. In gemeenten waar dit model minder strikt wordt ingevoerd is het zaak en goede modus van samenwerking te vinden.

Want, en dit is een tweede kanttekening, net als bij de oudere vorm van beleidsparticipatie door burgers, duurt het een tijd voordat er eensluidende opvattingen en percepties zijn over taal, analyse en proces. En nog is dit bij veel overheden een ‘ride in the wilderniss’. Met sociale participatie staan we nog maar aan het begin. En net zoals bij de burgerparticipatie waar veel bewoners niet in staat zijn om in de gekozen werkwijze hun ding te doen, zo is het niet denkbeeldig dat groepen kwetsbare burgers onvoldoende kansen krijgen in de nu gekozen benadering van sociale participatie. Dat te signaleren en tijdig op in grijpen is en blijft de verantwoordelijkheid van de overheid.

Actieve burgers, dat is waar de samenleving uiteindelijk het meeste baat bij heeft en waar de overheid ook naar streeft.  De slechtste uitkomst van de ingezette koers is verwarring. Verwarring bij de werkvloer wat men nu wel en niet mag doen. Of hulp nog ook echt een uitgestoken hand mag zijn of dat het enkel een wijsvinger is. Juist met de ervaring van die andere vorm van participatie in het achterhoofd zijn veel fouten te voorkomen en meer uitwisseling in kennis en ervaringen is daarom zeker belangrijk.

Vrijheid en Ongemak

Over de vrijheid van meningsuiting zijn bibliotheken te vullen. Het is een beetje als met de regenboog: waar eindigt de ene kleur en begint de andere? Vrijheid van meningsuiting is een universeel recht, maar in praktijk blijkt het een lastig te hanteren principe. Met groot ongemak onderga ik de uitlatingen van Wilders en andere PVV’ers. Is dit een mening die geuit moet worden of is het iets anders dat in de vermomming van een mening wordt geuit? Veel Tweede Kamerleden, Femke Halsema voorop, stonden pal voor die vrijheid in de voorbije jaren. Hun reactie was steeds: wat is gezegd is abject, maar het moet gezegd kunnen worden. Ik heb vaak moeite gehad me bij dat koor thuis te voelen. Hoe weeg je de kwetsuur bij de aangesprokene tegen de kwetsuur van een ingeperkte vrijheid, was steeds mijn twijfel.

Met de recente onlusten over de Amerikaanse anti-Moslimfilm wordt mijn opvatting over die vrijheid van meningsuiting opnieuw beproefd. EU-parlementsvoorzitter Schultz en minister Fabius van Buitenlandse Zaken van Frankrijk pleitten recent voor een verbod van de film. De kritiek was dat zij daarmee bogen voor de kritiek die in veel landen in het Midden-Oosten met geweld wordt gebracht. Diederik Samsom zei er dit over: “..ik zou niet oproepen om hem niet te verspreiden, want dat raakt de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting en die is in dit land en elders in Europa een zeer groot goed.” Dat is een juiste, westerse redeneerwijze, maar waar in de regenboog de kleuren veranderen is ook vrijheid begrensd. Of niet?

De wereld is zeker niet zwart-wit. De protesten zijn zeker niet allemaal authentiek gebouwd op diepgevoelde verontwaardiging over de bewuste film. Manipulatie door foute leiders en misbruik van het protest om eigen onvrede te uiten speelt beslist ook mee. Het protest dat Hezbollah gisteren in Libanon orkestreerde is daar een goed voorbeeld van. En velen zullen de film niet hebben gezien. Net zo min als eind jaren tachtig de woedende Iraanse betogers het boek van Salman Rushdie, de Duivelsverzen, hadden gelezen. Overigens zit hier wel een ironisch scharnier in de ontwikkeling van onze beschaving: de protesten over een daadwerkelijk kunstwerk dertig jaar geleden en de protsten nu over en miserabele flutfilm. Als nu parallel een auteur een boek met kaliber Duivelsverzen II had gepubliceerd, die onomstreden bleef, konden we er nog echte vooruitgang in zien.

Maar manipulatie of niet, bijbedoelingen of niet, het protest is er. Het gevoel bij veel moslims dat hun religie niet vrijelijk beledigd mag worden is existent en niet dezer dagen voor het eerst zo gearticuleerd. Waar het christendom een vorm van lichtheid heeft gekregen, en teflonlaagje, zeg je dan tegenwoordig, is dat bij de islam niet het geval. Zelfspot, kunnen lachen om je zelf en je vijanden, is niet een kwaliteit die we in de islam veel ontmoeten. Of doe ik veel moslim daar mee te kort?

Moet ik omwille van de vrijheid van meningsuiting willens en wetens die herhaaldelijk getoonde gevoelens negeren of schouderophalend afdoen? Ze moeten het maar leren, zoiets? Wij vinden die film ook slecht en zwaar klote, maar ja, vrijheid he, van meningsuiting….

Ik denk dat die film puur en alleen gemaakt is om te beledigen. Niet met als doel een debat los te maken (wat via een belediging al zonder meer een lastige opgave is) of een eigen visie te illustreren. Nee, de film is bedoeld om te beledigen om het genoegen van de belediging zelf. De makers genieten van de reuring, daar was het ze om te doen. En die tactiek heeft Wilders ook veelvuldig gehanteerd. En die tactiek wil ik niet goed praten met een beroep op de vrijheid van meningsuiting. Dus begrijp ik heel goed waarom enkele politici nu vragen om verbod van de film. Wat natuurlijk symbolisch is, omdat met internet informatie altijd ergens wel te vinden is, verboden of niet. Het gaat dus om het politieke signaal. Een signaal dat sterker is als wanneer politici als veredelde recensenten zich beperken tot te zeggen dat de film slecht is.

Vaststellen dat de film geen mening is maar enkel een belediging is lastig voor een publiek debat. Het brengt ons terug naar de regenbooog: waar eindigt de mening en begint de belediging om de belediging? Het is te gemakkelijk om te zeggen: ga dan maar naar de rechter. Ook het publieke debat over die grenzen moet bij dit type incidenten gevoerd worden. Anders maken we van onze vrijheid van meningsuiting op zijn beurt en soort humorloze, zelfkritiek afwijzende religie. En dat lijkt me toch ook niet de bedoeling.

Creatief met waarheid

“Papa, wat zijn verkiezingen?”

“Verkiezingen zijn wedstrijden waarin de mooiste of de slimste wint. Wie de winnaar wordt beslist het publiek. Die stemt daarover… En de verkiezingen waar het nu veel over gaat op televisie en internet zijn politieke verkiezingen. Eigenlijk de moeder van aller verkiezingen. Want mooi, slim, lief, betrouwbaar..alle eigenschappen worden getest. En alle ideeën om het land beter te maken en de mensen gelukkiger.  En wie het beste scoort wint.”

“Maar hoe kan dat? Zo veel dingen waar je op moet letten? De moeder van Boris zegt dat ze altijd op een vrouw stemt.”

“Het is ook best wel moeilijk. En het helpt als je door zo een keuze al veel kandidaten kunt lozen. Alleen stemmen op vrouwen met kort zwart haar, zou bijvoorbeeld nog beter helpen. Maar goed, dan nog wil je weten of die vrouw net als jij ook natuur belangrijk vindt of dat ze niet de ene leugen na de andere verkondigt.”

“Maar liegen mag toch niet?”

“Dit succes vink ik even af op mijn ouderschapslijstje! Nee, het mag ook niet, maar net als door rood licht fietsen, gebeurt het wel. Het toont dat politici ook maar mensen zijn. Terwijl we dat nu juist even niet willen weten. In verkiezingscampagnes zien we ze namelijk graag ook als leiders die met grote overtuiging het bestuur van het land voor ons gaan doen. Dat als wij twijfelen, zij ons aan de hand nemen. Dat als onze meningen als watervlooien door elkaar dwarrelen, zij gezamenlijk een verstandige koers uitzetten.”

“Waarom liegen ze dan?”

“Nou ja, liegen, ze gaan creatief met de waarheid en de taal om. Ik zag in de NRC van de afgelopen dagen tien beweringen van Rutte, Roemer, Wilders, Samsom en Pechtold getest en vier ervan bleken onwaar , één grotendeels onwaar en de rest was half waar. Dat is best heftig, maar de werkelijkheid anders voorstellen zodat je eigen verhaal er beter door uitkomt is wel een heel oud stijlmiddel van het politieke vak. De minister van Verkeer zal nu juichend vertellen dat ze een grote wens van het volk tot snel rijden heeft ingelost door 130 km/u toe te staan. Maar er zijn ook heel veel mensen die het niks vinden en tureluurs worden van alle aanwijzingen langs de weg. Dus: haar werkelijkheid is maar een deel van de totale werkelijkheid. Hoe leugenachtig kun je haar dan noemen?”

“Maar als zij wel mogen liegen..uh..creatief de waarheid vertellen…waarom is daar dan zo veel gedoe over?”

“Nou, ik denk dat we sinds het kabinet van PVV-VVD-CDA als kiezers wat meer gevoelig zijn voor wie oprecht is en wie niet. Veel (PVV-)kiezers die zich achtergesteld voelden zagen zich met hun partij ineens in de eredivisie terug. En toen brak het. En waren er niet alleen PVV-stemmers met geschonden vertrouwen, ook CDA’ers voelden zich bedrogen door hun partijleiding of diep gegriefd door de PVV. En het kabinet had zijn sporen ook getrokken bij de oppositie, waar Rutte als premier van alle Nederlanders, diverse keren weigerde zich over verwerpelijke PVV-acrobatiek uit te spreken. En daarmee de indruk vestigde dat hij geen morele  kompas had, geen oordeel op goed en kwaad. Of, nog erger, zo onder de plak van de PVV zat dat hij zich niet durfde uit te spreken. We dus een lafbek als premier hadden.”

“Geen leider!”

“Precies. En dus willen heel veel kiezers nu weten wat die aanstaande politieke leiders te bieden hebben, ook op het vlak van wie ze zijn en of ze te vertrouwen zijn. Dus ik snap wel al die aandacht, maar overdreven is het ook. Veel kandidaten zijn al jarenlang als politicus actief. En we doen alsof we ze nu voor het eerst bezig zien. Ik zou graag wat meer aandacht zien voor hun ideeën over Europese samenwerking en het milieu. Dat is nu bij veel partijen nog te onduidelijk. Onduidelijker dan de mate waarin de leider is te vertrouwen.”

“Dus daar ga je geen weblog over schrijven?”

“Nee,  zeker niet. Er is al meer dan genoeg over geschreven. Ik heb daar niks aan toe te voegen.”

Samen gaan

De hoogtijdagen van het individualisme zijn voorbij. We hebben weer zin in gemeenschappelijkheid. Niet in collectieven die op basis van ideologie of religie of andere dwingende denkkaders zijn georganiseerd. Nee, gemeenschappen die niet te veel van de deelnemers vragen maar hun participatie wel belonen. Zoals met je buurtbewoners de straat opknappen: je wordt beloond met een fijnere woonplek en een goed gevoel door met anderen constructief bezig te zijn geweest.

De ommekeer is al enige jaren gaande maar wordt ook politiek steeds meer omarmd. En dat is voor elke maatschappelijke ontwikkeling een vorm van emancipatie en erkenning. In het politieke debat profileert Diederik Samsom (PvdA) zich het meest op dit nieuwe gemeenschapsgevoel. “We moeten samenwerken” en ‘samen doen’  ligt voor in zijn mond. Maar ook de beduidend meer liberale Pechtold (D66) riep vorige week in het NOS-debat op om samen te werken en niet langer te kissebissen. En ook al was die oproep vooral gericht op de politieke leiders, het signaal naar de samenleving is daarmee niet anders.

Interessant is de vraag naar de relatie tussen de economische crisis en de trend naar gemeenschappelijkheid. Getuige tal van websites wakkert de crisis initiatieven aan die mensen op ongedwongen wijze weer bij elkaar brengt. De eetservice, de uitleen-van-spullenservice, de verhuur-van-je-autoservice. En de (lokale) overheden doen mee met beleid waarin actief burgerschap en ‘uitgaan van eigen kracht’ de hoofdlijn vormen. Zie bijvoorbeeld het gedachtegoed achter de Wet Werken naar Vermogen. De nieuwe benadering vergt dat burgers zich bewust worden van de gemeenschap)(pen) of netwerken waar ze deel van uitmaken en waar ze iets voor kunnen en willen doen of gebruik van kunnen maken. Want alleen dan is profijt mogelijk. Voor burgers met een opleiding of sociaal vaardige burgers is dit te doen. Voor hen die deze bagage missen is het al een stuk lastiger. Het risico dat ze hard onderuit gaan is groot.

Dit brengt ons tot de onvermijdelijke keerzijde. Waar in de dwingende collectieven van de jaren vijftig (en de decennia daarvoor) iedereen als vanzelfsprekend werd geïncorporeerd, moet je nu in ieder geval zelf de eerste stap zetten. Er klopt geen dominee aan de deur, er is geen vakbondsbestuurder die je ‘leidt’. Het nieuwe gemeenschapsdenken moet verfrissend en overrompelend zijn wil het ook voor de zijlijners een begaanbaar pad zijn.

En ondertussen blijven we via sociale media ook onze individualiteit vieren. Met opgeleukte profielen en postings vol zonnige berichten. Socioloog Koen Damhuis zei daar recent in het NRC dit over: “Gebruikers op Facebook zijn ook steeds meer bezig met het maken van reclame voor de eigen ‘bv ik’. Een individu wordt steeds meer een bedrijf, met bijbehorende beeldvorming.” En Facebookers zijn er van jong tot ouder. En hoewel Facebook zelf zich graag als community presenteert en bedrijven en organisaties pretenderen via Facebook communities te organiseren, waag ik te betwijfelen of het hier niet andersom is: als het de eigen identiteit van de Facebooker, de ‘bv ik’ in Damhuis woorden, dient, afficheert men zich met zo een gemeenschap.

De bestendigheid van de nieuwe gemeenschappen wordt bepaald door de motieven van de deelnemers. Gaat het alleen om personal branding of materieel voordeel, dan geeft dit de gemeenschap een licht en vluchtig karakter. Als een vleugje parfum: je ruikt er alleen maar lekkerder door. Gaan de motieven dieper (verbintenis weten met anderen, gekend en gezien worden), dan is er een stevige basis. Dan is er en gemeenschap mogelijk met wederkerigheid en betekenis voor het welbevinden van de deelnemers. Deze dieperliggende motieven ontstaan vermoedelijk sneller in een crisistijd. Wanneer Onzekerheid loert en mensen door werkloosheid of degradatie op zoek zijn naar identiteit en zelfvertrouwen. En dan is het de vraag of als de crisis wijkt, de participanten de waarden inmiddels zo waardevol vinden dat de gemeenschap erdoor voortleeft. We gaan het zien.

In de jaren tachtig maakte Freek de Jonge een lied tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Met enkele aanpassingen in de coupletten zou het het lijflied kunnen zijn van deze tijd.

Als we samen zijn, dan zijn we samen
Arm, rijk, oud, jong, kaal of behaard
Door dat samenzijn komen we samen
Want het welzijn van de wereld is het waard
Samen leven, samen delen, samen spelen
Samen lopen, samen geven, samen werken
Samen gaan en niet apart