Ja, we maken het…

De maakbare samenleving was ooit een ideaal van vooral linkse politici. Wie die samenleving maakten was ook zonder twijfel: dezelfde politici. Toen dat te weinig opschoot en men toch door ging op dit pad werden ze regenten genoemd. Want mocht de bevolking ook zeggen hoe de samenleving gemaakt moest worden? De goede intenties werden verzwolgen in een storm van verzet en ongenoegen. Rechtse politici profiteerden gretig. Zij prezen de markt aan. Nou ja, de markt als middel om de samenleving te maken, maar natuurlijk werd het niet in zulke verwachtingsvolle termen gebracht. Nee het ging om efficiëntie, het ging om geld. Maar ook de markt faalde, juist op dat punt van efficiëntie. Althans, voor de consument werd het wel leuker, maar niet goedkoper. De invoering van de euro versterkte deze beleving. En de euro was juist de kroon op het marktdenken: heel Europa als een markt. Dus werd de kroon het symbool van nieuw verzet. En de bankencrisis hielp dat verzet onbedoeld een handje. Die hele crisis werkte redelijk ontnuchterend: ook de markt heeft niet het heil gebracht. Zeker nu er kosten bespaard moeten worden blijkt juist de markt een grillig dier dat zich moeilijk laat vangen.

Ontnuchtering dus. Of is het desillusie en desoriëntatie? Als je het kabinetsbeleid in ogenschouw neemt lijkt het daar wel op. Rutte verschuilt zich achter akkoorden die vooral bedoeld zijn om rust in de tent te bewaren. En voor het overige zijn het technische ingrepen en dito argumenten die het beleid kleuren. Maar er is meer (gelukkig).

De samenleving is niet maakbaar. De samenleving maakt zichzelf, is dan de logische omkering. De sociale media en alle andere digitale vindingen maken dat dit idee ook gestalte kan krijgen. Initiatieven tot activiteiten of het maken van communities zijn makkelijker geworden en gebeuren veelvuldiger. Zie de vele mensen die onlangs het bos door struinden om twee vermiste jongens te vinden. Dit deden zij echter niet omdat ze via sociale media over die kans vernamen, maar ook omdat ze het wilden. En dat is een combinatie die de maakbaarheid van onderop vorm geeft: het willen van burgers tot eigen activiteiten kan nu omdat de zelforganisatie ervan ook makkelijk is.

Dat is prachtig, maar de kiem tot een nieuwe illusie van maakbaarheid is er ook mee gelegd: we kunnen het zelf beter regelen. Waar in de staatsrechtelijke theorie de overheid ‘voor de burger werkt’, maar in praktijk de overheid de burgers vaak deze ervaring niet geeft, is nu de gedachte dat de burger samenwerkt met de overheid, als twee gelijkwaardige partners. Ook dit heeft zijn grenzen. In de sfeer van algemeen belang en in de sfeer van welke burgers wel en niet kunnen deelnemen aan de nieuwe vorm van zelforganisatie.

De overheid moet zichzelf definiëren. Dat gebeurt al lange tijd onvoldoende. De kwestie meer of minder overheid heeft er weinig mee van doen, meer of minder ambtenaren al helemaal niet. Hoe maakbaar is onze samenleving en welke verantwoordelijkheid neemt de overheid hierin? Dat zijn wezenlijke vragen die Rutte c.s. zou moeten oppakken.

Drukke eerste overheid

Enkele jaren geleden bezocht ik een VNG-congres. Dit waren niet mijn meest favouriete tijdsbestedingen in gemeenteland. Maar daar wil ik het niet over hebben. Tijdens dit congres werd er met de gebruikelijke ronkende bewoordingen een rapport gepresenteerd waarin de gemeente als ‘eerste overheid’ werd voorgesteld. Alsof er een wedstrijd beslist moest worden en de gemeenten en masse het hoogste podium van het winnaarsblok bevolkten. Ik was toen nogal enthousiast over de bevindingen. Een verfrissende omkering, vond ik het: niet de nationale overheid representeerde voor de burger ‘de overheid’ maar de gemeenten. En dat gegeven moest dan ook leiden tot de bijbehorende rechten en financiële mogelijkheden die rol goed te vervullen.

Er is, kun je met het beleid van Rutte II in de hand, alsnog goed naar geluisterd. Op het terrein van (jeugd)zorg, wonen, migratie en werk & inkomen komt er een zilvervloot aan beleidstaken naar de gemeente gevaren. Het is bijna te veel. Is dit ook wat gemeenten moeten willen, wat hun rol als eerste overheid ook recht doet?

Het nadeel, vind ik nu, van het toenmalige rapport is dat het weinig graaft in het vermogen van gemeenten om ook de vergrote (financiële) autonomie en toename van het aantal taken te dragen. Verrassenderwijs bepleitte de VNG-commisie die het rapport had opgesteld dat daarom er ook sprake moest zijn van opschaling, er moesten ‘grotere en sterkere gemeenten’ komen. Minister Plassterk zal er blij mee zijn. Een grotere gemeente is niet altijd een betere gemeente.

Sindsdien is het een trend bij veel gemeenten om allerlei taken uit te besteden. De regiegemeente heet dat model. Uitbesteden gebeurt omdat het goedkoper is en omdat een ander het beter kan. Daar is niks mis mee, al vormt zich zo wel een mist voor dat stralende beeld van de eerste overheid. Maar het legt tegelijk ook bloot wat mijn twijfels over al die taakoverdracht aanwakkert: ambtelijk en bestuurlijk wordt er wel erg veel gevraagd.

In plaats vanuit een bundeling van kennis en kunde wordt het nieuwe beleid vorm gegeven vanuit een archipel aan kwaliteiten. Niet één politieke vertegenwoordiging (parlement) verdiept zich in effecten, effectiviteit, logica en efficiëntie, maar dit gebeurt straks door honderden gemeenteraden over een divers palet van beleidsuitwerkingen. Niet één ambtelijke (interdepartementale) groep staat aan de wieg van de uitwerking en uitvoering, maar een stapeling en mix van ambtelijke disciplines dwars door het land.

En hoe goed is onze lokale ambtelijke ondersteuning? En hoe goed zijn de lokale bestuurders en gemeenteraden? Met de term ‘bestuurskracht’ worden deze aspecten gemeten. Maar dat is veelal met gedane zaken als basis en geeft dus geen garantie voor de toekomst.

Niet zo gek lang geleden werd er in gemeenteland, door vooral gemeentesecretarissen en portefeuillehouders Personeel, met zorg gekeken naar de ontwikkeling van het personeel bij gemeenten. Er was sprake van vergrijzing, (dreigende) tekorten en verlies aan kwaliteit omdat de arbeidsmarkt talentvolle jongeren betere kansen bood. Die tendens zal ongetwijfeld nu zijn getemperd maar is daarmee niet verdwenen.

En is ons lokale lekenbestuur wel toegerust op het overzien van alle nieuwe taken? Die vraag is al aardig gekleurd geformuleerd. Het vraagt van gemeenteraden en de dagelijkse bestuurders behoorlijk veel tijd en organisatie om het bestuurlijke proces goed te laten verlopen. Is die tijd en organisatie voorzien en is het mogelijk? Juist op lokaal niveau is besturen ‘iets’ wat erbij wordt gedaan. Dat is: naast betaald werk. Een Tweede Kamer heeft die beperking niet. En tenslotte: met de verkiezingen in 2014 zal een groot deel van de opgebouwde kennis zoals gebruikelijk verdwijnen en moeten nieuwe raadsleden hun weg weer vinden.

De eerste overheid krijgt het druk de komende jaren. Het is de uitdaging die drukte met voldoende kwaliteit te managen. Ik vraag me af of men zich daar nu wel voldoende rekenschap van geeft. Inhoudelijke beleidsvragen en krimpende budgetten zijn de ‘makkelijke’ vraagstukken waar een nota over geschreven kan worden. Vraagstukken inzake besluitvorming, draagvlak en uitvoering mogen daardoor niet in de verdrukking komen. Het zou voor veel mensen niet fijn zijn als de eerste overheid uiteindelijk amechtig als laatste achter de feiten aan moet gaan.

Goedgelovig

Met de komst van de in rode tabberd gehulde, wit bebaarde heer uit het land dat het zo zwaar heeft, is er een periode van gegunde goedgelovigheid aangebroken. We gunnen het elkaar om te doen alsof er zwarte pieten zijn die gul je een kado gaan geven. Er een vrijgevig man is die, al dan niet vergezeld door Diewertje Blok, pretendeert van alles te weten wat je eigenlijk voor jezelf zou willen houden. We lachen er besmuikt om, spelen het spel mee of observeren het  met de blik van de toeschouwer die geamuseerd wil worden.

Hoe anders is deze goedgelovigheid met die in het nieuwe kabinet. Niet de ministers en staatssecretarissen, maar het beleid ervan. Want goedgelovigheid is er natuurlijk. Zeker bij grote delen van het electoraat van VVD en PvdA. Zij willen geloven dat de deelname van ‘hun partij’ recht doet aan hun redenen om ze te steunen. Die goedgelovigheid is gebutst geraakt met de valse start van het kabinet, maar is ongetwijfeld nu weer in aanzienlijke mate hersteld.

Waar we bij Sinterklaas wèten dat het een spelletje is en de goedgelovigheid daarom makkelijk gegund wordt, ligt dat bij het kabinet natuurlijk geheel anders. Je zou soms willen dat het een spelletje is en dat over drie weken Samsom en Rutte lachend verklaren dat ze ons voor de gek hebben gehouden en uit hun donkere colberts het eigenlijke regeerakkoord trekken.

De kans dat dit gebeurt is net zo groot als dat Sinterklaas toch opeens wel echt blijkt te zijn.

Elk nieuw kabinet mag rekenen op vertrouwen, vaak samengeperst in ‘eerste honderd dagen’ of ‘wittebroodsweken’. Is het een gevolg van de drama-democratie, dat al bij de eerste plannen Nederlanders massaal aan het rekenen sloegen (of deze stap gemaksgewijs maar lieten liggen) en de persoonlijke gevolgen  (“We kunnen niet meer op vakantie.”) breed uitmaten? Het was ook een beetje: na alle aandacht voor armoede en minima willen wij ook wel eens een keer die slachtofferrol.

Maar het haardvuur bij Oplaat brandde nog vanouds en zou ook blijven branden. De verhalen van de kleine luyden waren vooral vermakelijk en maar in geringe mate verontrustend. Mischien zat ik ook nog te vast in een bui van goedgelovigheid. Het is niet mijn kabinet maar ik wilde wel dat het, na de dolende Vliegende Hollander van CDA/ VVD en PVV, iets goeds zou zijn. Hoe zei Samsom dat steeds? Iets met een kompas en zo…

Die kompas is bij nadere beschouwing van het regeerakkoord ergens bij aanvang van de onderhandelingen zoekgeraakt. Gevallen naast het matras waarop de twee partijen het zich comfortabel hebben gemaakt. Milieubeleid, woningmarkt, arbeidsmarktbeleid, ik zie weinig grond voor vertrouwen en goedgelovigheid. Waar is het stimuleren van de economie, bij voorkeur duurzaam en wel? Ik tel veel bezuinigingen. En ik zie hervormingen die geplaatst zijn als bouwsteen, maar niet in het bouwwerk dat partijprogramma heette maar in een vreemde melange waardoor  zin en nut zijn verdwenen. Zie de korting van de WW. Dat kan, maar dan moet je ook laten zien hoe je voor nieuwe extra werkgelegenheid gaat zorgen. En dat perspectief ontbreekt.

De rekenmeesters van de CPB, kregen in korte tijd filialen in vele huiskamers en zaaltjes waar de partij van ‘doorpakken’ zich verzamelde. Cijfers, hoe prematuur ook, kregen de status van onwrikbare waarheden. Juist in de boezem van de partij waar risico’s nemen en inspelen op de grillen van de realiteit als kernwaarden worden beleefd, toonde de leden plots een amechtig naar zekerheid zoekend gedrag.

Zij zijn bediend. En nivelleren via de belastingen is ook wel zo logisch. De grondvesten van goedgelovigheid zijn hersteld, misschien tegen beter weten in, maar toch. Volgend jaar november maar weer eens zien of ik voorbarig was in mijn opgeven van goedgelovigheid. Of dat dan velen met mij zien dat dit kabinet blijft steken en steken laat vallen. En dat de enige die onze goedgelovigheid zonder gevaar op teleurstelling verdient die gast in een rode tabberd is, die, hoe geteisterd ook, gewoon weer uit Spanje komt.

Integriteit als waarde

Integriteit is een essentiële waarde in onze voor een democratische rechtsstaat. Wanneer bedrijven, bestuurders en rechters het niet zo nauw nemen met wetgeving verdwalen we in chaos, wantrouwen en grove onrechtvaardigheden. Geld of materiële welvaart is een verleidelijke en sturende grootheid. De regels die we als samenleving hebben gemaakt houden de kracht van die verleiding in de hand. En soms gaat het natuurlijk mis. We zijn ook maar mensen.

De vraag die bij elk voorval terecht gesteld wordt is: wanneer is het een patroon? Deze maanden zien we twee van meineed en andere zaken verdachte rechters, Kalbfleisch en Westenberg, bij de rechterlijke balie. We maken mee, in ons laatste gouvernement, dat ‘koning’ Van Rey onderuit gaat. Een ex-gedeputeerde terecht staat voor fraude en een grote bank feit & realiteit niet langer kan combineren met wensbeeld. En dat met op de achtergrond de ontluistering van deze decennia: een ongekende Tourheld die als en schlemiel uit elk geschiedenisboekje van de sport wordt geschrapt.

Integriteit is vooral cultuur. Het herkennen van een patroon is mogelijk door de cultuur te duiden. In dit geval is het relevant de bonus-cultuur van de banken te bezien die zich sinds de jaren tachtig explosief verbreidde. Tal van bedrijven kwamen in hetzelfde spoor terecht. Later volgden in ons land bestuurders van (gefuseerde) onderwijs- en zorginstellingen die zichzelf hoge salarissen toekenden. Recentelijk bleek het in corporatieland niet heel veel anders. Kortom: in de (semi-)publieke sector is een cultuur gegroeid die onevenredige hoge beloning normaal acht. Geen fraude, want het was vaak ‘in overeenstemming met de eigen regels’, maar wel een uitwas omdat presteren in een publieke omgeving met publiek geld een bescheiden houding vereist. De zinsnede ‘dienen van de publieke zaak’ zegt het ook al: de verdienste staat in dienst van dit dienaarschap, en niet andersom.

Met de vervaging van de normen over wat gepaste beloning is en wat niet groeide ook de cultuur van de ‘big spender’. Tal van publieke partijen hebben de afgelopen jaren risicovol geïnvesteerd in grootse nieuwe projecten. Elke investering kent risico’s, maar ook hier ging de vraag naar balans tussen prestatie en investering, tussen doel en middelen te vaak kopje onder in een pre-euforisch drinkgelag over de mooie kunststukjes die men ging verrichtten. En als het mis ging, was er altijd wel een andere bestuurder met geld om te helpen.

Het is die cultuur waarin publiek geld haar specifieke karakter heeft verloren en ‘gewoon geld’ werd, dat uitwassen makkelijker ontstaan. Dat de burgemeester van Lingewaard het gewoon vindt van alles te declareren en zichzelf niet de vraag te stelt of hij niet ook wat uit eigen zak kan betalen. En ja, dan wil je je nog wel eens vergissen. He verdorie, stom. Het salaris dat hij ontvangt geeft hem alle ruimte juist niet alles te declareren. Maar hij, en veel andere publieke bestuurders met hem, beschouwen dit declareren als een recht, onderdeel van normale arbeidsvoorwaarden. Maar zou juist terughoudendheid hierin niet het goede voorbeeld zijn? Zou het veranderen van de verkeerde cultuur niet gebaat zijn bij bestuurders die afzien van hun recht op declaraties?

Het is een van de mogelijke stappen. Er zijn er meer.

Openheid over financiën is een tweede, nog veel ingrijpender en veelzeggender stap. Publiek geld wordt bij veel projecten vaak te snel onder de noemer ‘economisch eigenbelang’ tot groot geheim goed bestempeld. Als zodoende de hijgerige blik in de rug van media en publiek is weggestreken, is er nauwelijks meer effectieve dwang om de aard van het geld ook te laten gelden. Waarom in onderhandelingen met private partijen niet met bandbreedtes werken en zo voor iedereen van meet af aan openheid geven over de eigen mogelijkheden? Nu stellen overheden zich standaard op als private partij. Dat is vanuit de korte termijn om geld te besparen begrijpelijk, maar voor de cultuur rond het publieke geld op lange termijn fnuikend.

Het is goed om medewerkers en bestuurders verklaringen af te laten dat ze integer zullen handelen. Het is goed als symbool. Net zo zeer als het nuttig is als bestuurders en medewerkers van elkaar weten of ze bijbaantjes hebben of op andere wijze met belangen van derden verknoopt zijn. Dit is via openbare registers te organiseren. Het vraagt geen corruptietest door BING maar is vrijwel net zo effectief.

Incidenten met integriteitschendingen zullen blijven gebeuren. Willen we zeker weten dat het geen vuurtjes zijn van een veenbrand dan is een ‘publieke cultuur’ bij de talrijke (semi-)publieke instellingen en overheden hoofdzaak. Die cultuur ontstaat door de houding van de bestuurders bij de eigen declaratierechten, financiële transparantie, openbare registratie van belangen en het besef dat het als pijler van onze democratie en rechtsstaat regelmatig actief aandacht behoeft.

Creatief met waarheid

“Papa, wat zijn verkiezingen?”

“Verkiezingen zijn wedstrijden waarin de mooiste of de slimste wint. Wie de winnaar wordt beslist het publiek. Die stemt daarover… En de verkiezingen waar het nu veel over gaat op televisie en internet zijn politieke verkiezingen. Eigenlijk de moeder van aller verkiezingen. Want mooi, slim, lief, betrouwbaar..alle eigenschappen worden getest. En alle ideeën om het land beter te maken en de mensen gelukkiger.  En wie het beste scoort wint.”

“Maar hoe kan dat? Zo veel dingen waar je op moet letten? De moeder van Boris zegt dat ze altijd op een vrouw stemt.”

“Het is ook best wel moeilijk. En het helpt als je door zo een keuze al veel kandidaten kunt lozen. Alleen stemmen op vrouwen met kort zwart haar, zou bijvoorbeeld nog beter helpen. Maar goed, dan nog wil je weten of die vrouw net als jij ook natuur belangrijk vindt of dat ze niet de ene leugen na de andere verkondigt.”

“Maar liegen mag toch niet?”

“Dit succes vink ik even af op mijn ouderschapslijstje! Nee, het mag ook niet, maar net als door rood licht fietsen, gebeurt het wel. Het toont dat politici ook maar mensen zijn. Terwijl we dat nu juist even niet willen weten. In verkiezingscampagnes zien we ze namelijk graag ook als leiders die met grote overtuiging het bestuur van het land voor ons gaan doen. Dat als wij twijfelen, zij ons aan de hand nemen. Dat als onze meningen als watervlooien door elkaar dwarrelen, zij gezamenlijk een verstandige koers uitzetten.”

“Waarom liegen ze dan?”

“Nou ja, liegen, ze gaan creatief met de waarheid en de taal om. Ik zag in de NRC van de afgelopen dagen tien beweringen van Rutte, Roemer, Wilders, Samsom en Pechtold getest en vier ervan bleken onwaar , één grotendeels onwaar en de rest was half waar. Dat is best heftig, maar de werkelijkheid anders voorstellen zodat je eigen verhaal er beter door uitkomt is wel een heel oud stijlmiddel van het politieke vak. De minister van Verkeer zal nu juichend vertellen dat ze een grote wens van het volk tot snel rijden heeft ingelost door 130 km/u toe te staan. Maar er zijn ook heel veel mensen die het niks vinden en tureluurs worden van alle aanwijzingen langs de weg. Dus: haar werkelijkheid is maar een deel van de totale werkelijkheid. Hoe leugenachtig kun je haar dan noemen?”

“Maar als zij wel mogen liegen..uh..creatief de waarheid vertellen…waarom is daar dan zo veel gedoe over?”

“Nou, ik denk dat we sinds het kabinet van PVV-VVD-CDA als kiezers wat meer gevoelig zijn voor wie oprecht is en wie niet. Veel (PVV-)kiezers die zich achtergesteld voelden zagen zich met hun partij ineens in de eredivisie terug. En toen brak het. En waren er niet alleen PVV-stemmers met geschonden vertrouwen, ook CDA’ers voelden zich bedrogen door hun partijleiding of diep gegriefd door de PVV. En het kabinet had zijn sporen ook getrokken bij de oppositie, waar Rutte als premier van alle Nederlanders, diverse keren weigerde zich over verwerpelijke PVV-acrobatiek uit te spreken. En daarmee de indruk vestigde dat hij geen morele  kompas had, geen oordeel op goed en kwaad. Of, nog erger, zo onder de plak van de PVV zat dat hij zich niet durfde uit te spreken. We dus een lafbek als premier hadden.”

“Geen leider!”

“Precies. En dus willen heel veel kiezers nu weten wat die aanstaande politieke leiders te bieden hebben, ook op het vlak van wie ze zijn en of ze te vertrouwen zijn. Dus ik snap wel al die aandacht, maar overdreven is het ook. Veel kandidaten zijn al jarenlang als politicus actief. En we doen alsof we ze nu voor het eerst bezig zien. Ik zou graag wat meer aandacht zien voor hun ideeën over Europese samenwerking en het milieu. Dat is nu bij veel partijen nog te onduidelijk. Onduidelijker dan de mate waarin de leider is te vertrouwen.”

“Dus daar ga je geen weblog over schrijven?”

“Nee,  zeker niet. Er is al meer dan genoeg over geschreven. Ik heb daar niks aan toe te voegen.”

Samen gaan

De hoogtijdagen van het individualisme zijn voorbij. We hebben weer zin in gemeenschappelijkheid. Niet in collectieven die op basis van ideologie of religie of andere dwingende denkkaders zijn georganiseerd. Nee, gemeenschappen die niet te veel van de deelnemers vragen maar hun participatie wel belonen. Zoals met je buurtbewoners de straat opknappen: je wordt beloond met een fijnere woonplek en een goed gevoel door met anderen constructief bezig te zijn geweest.

De ommekeer is al enige jaren gaande maar wordt ook politiek steeds meer omarmd. En dat is voor elke maatschappelijke ontwikkeling een vorm van emancipatie en erkenning. In het politieke debat profileert Diederik Samsom (PvdA) zich het meest op dit nieuwe gemeenschapsgevoel. “We moeten samenwerken” en ‘samen doen’  ligt voor in zijn mond. Maar ook de beduidend meer liberale Pechtold (D66) riep vorige week in het NOS-debat op om samen te werken en niet langer te kissebissen. En ook al was die oproep vooral gericht op de politieke leiders, het signaal naar de samenleving is daarmee niet anders.

Interessant is de vraag naar de relatie tussen de economische crisis en de trend naar gemeenschappelijkheid. Getuige tal van websites wakkert de crisis initiatieven aan die mensen op ongedwongen wijze weer bij elkaar brengt. De eetservice, de uitleen-van-spullenservice, de verhuur-van-je-autoservice. En de (lokale) overheden doen mee met beleid waarin actief burgerschap en ‘uitgaan van eigen kracht’ de hoofdlijn vormen. Zie bijvoorbeeld het gedachtegoed achter de Wet Werken naar Vermogen. De nieuwe benadering vergt dat burgers zich bewust worden van de gemeenschap)(pen) of netwerken waar ze deel van uitmaken en waar ze iets voor kunnen en willen doen of gebruik van kunnen maken. Want alleen dan is profijt mogelijk. Voor burgers met een opleiding of sociaal vaardige burgers is dit te doen. Voor hen die deze bagage missen is het al een stuk lastiger. Het risico dat ze hard onderuit gaan is groot.

Dit brengt ons tot de onvermijdelijke keerzijde. Waar in de dwingende collectieven van de jaren vijftig (en de decennia daarvoor) iedereen als vanzelfsprekend werd geïncorporeerd, moet je nu in ieder geval zelf de eerste stap zetten. Er klopt geen dominee aan de deur, er is geen vakbondsbestuurder die je ‘leidt’. Het nieuwe gemeenschapsdenken moet verfrissend en overrompelend zijn wil het ook voor de zijlijners een begaanbaar pad zijn.

En ondertussen blijven we via sociale media ook onze individualiteit vieren. Met opgeleukte profielen en postings vol zonnige berichten. Socioloog Koen Damhuis zei daar recent in het NRC dit over: “Gebruikers op Facebook zijn ook steeds meer bezig met het maken van reclame voor de eigen ‘bv ik’. Een individu wordt steeds meer een bedrijf, met bijbehorende beeldvorming.” En Facebookers zijn er van jong tot ouder. En hoewel Facebook zelf zich graag als community presenteert en bedrijven en organisaties pretenderen via Facebook communities te organiseren, waag ik te betwijfelen of het hier niet andersom is: als het de eigen identiteit van de Facebooker, de ‘bv ik’ in Damhuis woorden, dient, afficheert men zich met zo een gemeenschap.

De bestendigheid van de nieuwe gemeenschappen wordt bepaald door de motieven van de deelnemers. Gaat het alleen om personal branding of materieel voordeel, dan geeft dit de gemeenschap een licht en vluchtig karakter. Als een vleugje parfum: je ruikt er alleen maar lekkerder door. Gaan de motieven dieper (verbintenis weten met anderen, gekend en gezien worden), dan is er een stevige basis. Dan is er en gemeenschap mogelijk met wederkerigheid en betekenis voor het welbevinden van de deelnemers. Deze dieperliggende motieven ontstaan vermoedelijk sneller in een crisistijd. Wanneer Onzekerheid loert en mensen door werkloosheid of degradatie op zoek zijn naar identiteit en zelfvertrouwen. En dan is het de vraag of als de crisis wijkt, de participanten de waarden inmiddels zo waardevol vinden dat de gemeenschap erdoor voortleeft. We gaan het zien.

In de jaren tachtig maakte Freek de Jonge een lied tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Met enkele aanpassingen in de coupletten zou het het lijflied kunnen zijn van deze tijd.

Als we samen zijn, dan zijn we samen
Arm, rijk, oud, jong, kaal of behaard
Door dat samenzijn komen we samen
Want het welzijn van de wereld is het waard
Samen leven, samen delen, samen spelen
Samen lopen, samen geven, samen werken
Samen gaan en niet apart

Gerommel met de Raad

In de marge van de verkiezingen wordt er strijd gevoerd over verkleining van het aantal gemeenteraadsleden. Het kabinet Rutte wilde de raden met een kwart verkleinen. Dit is echter niet in een wetsvoorstel beland. De PvdA wil de raden met 10% verkleinen. De redenatie is dat in 2003 de raden per saldo gegroeid zijn toen wethouders niet langer deel uitmaakten van de gemeenteraad. Dit kwam door de dualisering van de gemeentelijke verhoudingen. Je zou kunnen denken: beetje trage reactie van de PvdA. En er zijn partijen die menen dat er niks hoeft te wijzigen. Bij die laatsten voel ik me het meest thuis.

De grootKrimpers (VVD, PVV (CDA laat het in haar programma onvermeld)) willen ‘gewoon’ een kleinere overheid. Die, volgens VVD, vooral bezig moet zijn regels af te schaffen. Ik gniffel altijd als ik dat altijd van een bewezen bestuurderspartij lees. Doe voor de aardigheid Stemwijzer of Kieskompas en zie hoeveel regels en verboden er door alle partijen opgevoerd worden.
De kleinKrimpers (PvdA) voeren een soort statistisch steekspel op met als doel..ja, met wat als doel eigenlijk? In ieder geval geeft het een argument dat ook zij de overheid verkleinen. Wat voordelig is voor een partij die vaak snel ervan wordt beschuldigd de overheid te laten groeien.

De neeKrimpers, ik hoop meerdere partijen maar ik heb het niet nagezocht, halen er hun schouders over op. Ik kwam Arie Slob van de ChristenUnie online tegen die zei ‘Alleen stevige raden kunnen hun controlerende taak goed uitoefenen.’ En dat is maar al te waar. De gemeenteraad heet dan in de wet het hoogste bestuursorgaan van een gemeente te zijn, de facto is het vooral een toezichthouder die….
O, u meneer Elzinga..nee, natuurlijk, de gemeenteraad geeft ook richting en praat over waarover de mensen praten. Maar, vergis ik mij nu echt zo erg of is controle toch echt de motor in elke raad? U gaat vast over veel onderwerpen, maar bij één onderwerp, dualisering wellicht, komen er extra energiestroompjes bij u los. Nou, zo werkt dat bij een gemeenteraad ook. Nee, geeft niet, ik ga gewoon door hoor.

En toezicht houden is al maar belangrijker geworden: op bedrijven, op samenwerkingsverbanden, op organisaties die overheidstaken uitvoeren en ook op het handelen van overheden zelf. De ene wet is nog niet gedecentraliseerd of de volgende hangt in de carroussel al te wachten.
Zeker, ik weet ook dat toezicht geen kwestie is van meer en meer toezichthouders. Het gaat ook om de kwaliteit van hun werk. En de grootKrimpers en kleinKrimpers waren al beter bezig geweest als ze daar iets over gezegd hadden. Bijvoorbeeld: ‘We voegen een budget aan het gemeentefonds toe dat gelabeld is om de kwaliteit van de gemeenteraden te vergroten. Die kwaliteit is samenwerking en het vermogen tot onderzoek te versterken.’ En hoe, dat mocht elke gemeenteraad zelf invullen.
Ah, mevrouw Spies..pardon, minister Spies, dat bent u natuurlijk nog even. U heeft dat geld niet? Nou ja, dat verbaast me niet. Maar moeten we het debat niet voeren over wat we van raden vragen en verwachten? U was laatst wel erg gemakkelijk voor de krimp en dat het zonder negatieve gevolgen zou blijven. O, u heeft het druk? Lastig altijd he, in verkiezingstijd doet het debat er toe en dan hebben politici het juist te druk. Nee, u bent vooral minister, tuurlijk..ja, dag hoor, daaag.

Wat ik vrees als drijfveer bij de groot- en kleinKrimpers is symboolwerking. Politiek is soms symbolisch, dat kan heel terecht zijn, maar ik zou het niet met dit onderdeel van ons staatsbestel doen. Nog met enig ander onderdeel trouwens. Het heeft toch wat weg van een oproep minder drop te eten om het gebit gezond te houden en tegelijk tijdens een verkiezingscampagne met lollies te strooien. En die campagnes vinden steeds korter op elkaar plaats, weten we.. Het resultaat is een trage en gestage rotting in de bek van de democratie: er wordt minder gezegd wat wel echt gezegd moet worden en minder vaak gebeten waar verbetenheid op zijn plek is.

Dat is de hoofdlijn. De geliefde hoofdlijn waar Elzinga en Spies hun model van de ideale gemeenteraad graag op vastlijmen. Maar de charme en het karakter van en lokale vertegenwoordiging is nu juist het oog en oor voor details. Daarin schuilt ook de herkenbaarheid als vertegenwoordiger. Lokale partijen zijn niet voor niets al decennia zo populair. Krimp leidt tot oogkleppen en oordoppen bij de raden. Spies beargumenteert dat als je je beperkt tot de hoofdlijnen je met minder raadsleden toe kan. Ik denk dat het andersom ligt: haar krimp dwingt de raadsleden tot hoofdlijnen en belemmert hun rol als raadslid volwaardig uit te voeren.

Rommel niet met de Raden, het leidt alleen maar tot rommel.

Foute zones

liesbethspiesEen kabinet maakt altijd plannen. Dat is haar natuur. Demissionair of niet, zomerreces of hoogwater. Minister Spies liet gisteren via Trouw weten dat ze steden helpt in het aanpakken van huisjesmelkers. Zeker gegoten in deze terminologie een streven om toe te juichen. Mensen die over de zwakke en door hard werk gepijnigde rug van Oost-Europeanen hopen snel rijk te worden, zijn fout. En fouten moeten worden voorkomen. Dat gezegd hebbende meldt Trouw ook dat de minister  woninginvesteringszones bekijkt. Proef dit woord maar even. Woninginvesteringszones. Mijn associatie daarbij is dat het gebieden zijn in een stad die wel wat financiële steun kunnen gebruiken en waar private financiers fiscaal gunstig de portemonnee voor kunnen trekken. De woninginvesteringszonespecialist van het ministerie zou nu zeggen: nou, bijna goed! Het gaat inderdaad om wijken waar het onderhoud niet tiptop is. Alleen zijn het niet private financiers maar ‘welwillende bewoners en huiseigenaren die in deze zones buurtgenoten en huisjesmelkers dwingen om mee  te betalen aan het onderhouden van hun buurt.’ Goed plan of fout plan?

In Nederland is er een heldere scheiding tussen privaat en publiek eigendom. Dat geldt ook voor de openbare ruimte of semi-openbare ruimte. Ofwel: de ruimte zonder hek en de ruimte met een hek. De overheid heeft vanoudsher de zorg voor de publieke ruimte. De zorg voor de semi-publieke ruimte wordt vaak gedeeld met bewoners of eigenaren. Iedereen betaalt via belasting mee. En soms betalen we niet genoeg en bezuinigt een gemeente op de uitgaven. Als er dus sprake is van slecht onderhoud in het (semi-)publieke domein, is de overheid verantwoordelijk. Dit is theorie en praktijk.

Maar de praktijk is altijd weer iets meer complex. Want elke gemeente wemelt van strookjes grond, schuttingen met overgroeiend groen, verkeerd geplaatste hekken die zorgen voor onduidelijkheid: wat hoort bij wie? Dat kost een gemeente soms flink wat puzzelwerk, aanschrijven en zo voort, maar ze heeft de mogelijkheden privaat en publiek weer helder te scheiden.

En nu die woninginvesteringszones, waarvan ik op dit punt aangekomen hoop dat ik het woord nog maar één keer hoef te schrijven. Het plan van Spies (maar eigenlijk komt het uit Rotterdam) is het product van ambtelijke luiheid of onwetendheid. En bovendien gaat het verwarring zaaien over de taak en verantwoordelijkheid van de gemeente. Niet doen, dus. Daarbij betwijfel ik sterk of het uitvoerbaar is daar je welwillende bewoners een strijd laat voeren die de overheid als partner (de gemeente is er voor u) op zich zou moeten nemen. Het is tenslotte ook de verkeerde weg die hier gekozen wordt. Straf en dwang om sociale verbondenheid en burgerschap te kweken is een gegarandeerd recept tot mislukking. Als buurten te maken hebben met fout gedrag van buren of huisjesmelkers die zorgen voor een snel verloederende woningomgeving dan zijn er tal van meer sociale manieren om te proberen hier verandering in te brengen. Dan denk ik niet aan een wijkbijeenkomst, maar wel aan bijvoorbeeld een buurtwerker die als makelaar de wensen en mogelijkheden van betrokken bewoners gebruikt om ze samen te laten werken. Dat kan klein beginnen en uitgroeien tot iets groters.

Vroeger grepen linkse politici nogal snel naar subsidie als ze een situatie wilde veranderen. Rechtse politici grepen snel naar de boete. Dat tijdperk is voorbij, toch? Tegenwoordig zijn de doelgroep en hun mogelijkheden het vertrekpunt, dacht ik. En dat past ook mooi bij een overheid die zich kleiner wil maken en niet overal bovenover en onderdoor of dwarsdoorheen wil gaan. Ik hoop dat Spies haar woninginvesteringszones op een nog komende zonnige dag aan een stokje spietst en roostert.

P.S. Of interpreteer ik ‘buurt’ te ruim en hebben we het over woningonderhoud? En wil Spies dat bewoners hun achterbuurman gaan dwingen zijn kozijnen te verven? Daar heeft elke gemeente instrumenten voor om eigenaren aan te schrijven. En misschien moet hier plicht en middel beter worden, maar verder geldt hetzelfde: de overheid is hier verantwoordelijk.

P.S. 2 Na mijn vakantie maak ik een blog over nog zo een plan van het demissionaire kabinet: de vermindering van het aantal volksvertegenwoordigers. Of omgedraaid: de premisse dat u als burger meer te zegen zult hebben met minder mensen die u vertegenwoordigen. Hoofdbrekertje.

Harde recreatie

fietsen_natuurGisteren fietste ik in aangenaam gezelschap terug van Elst naar Utrecht. Anders dan de heenweg, die de dag eerder was afgelegd, scheen de zon en was de temperatuur prettig. Maar het weer was niet het meest opvallende: het was de enorme drukte aan wandelaars, hardlopers en fietsers. Nu is de Utrechtse Heuvelrug en haar flanken een populair recreatiegebied, maar toch. In vergelijking met de zaterdag was het een verschil van thee met een zoetje en Turkse thee. Op dit soort momenten realiseer je je ook wat dat is: 16,6 miljoen inwoners. En hoe belangrijk recreatieruimte is. En hoe een tekorten eraan voelt. Als je met bepakking (zoals wij hadden), een setje racefietsers tegemoet ziet komen op een smal asfaltpaadje waar aan een zijde de brandnetels hoog staan in een lichte buiging over het pad, dan is er even recreatiestress. En wat zou een iets breder pad en een bijgehouden berm dan een prettige voorziening zijn.

Recreatie wordt niet het verkiezingsthema. Dat is Werken, hard en lang werken. Maar hard werken en recreëren zijn redelijk onlosmakelijk verknoopt. De groep mensen die nooit erop trekt om te wandelen of te fietsen is niet groot. Zo permitteer ik me te veronderstellen. Het CBS geeft me die vrijheid: in de meest recente rapportage dateert het meest recente cijfer uit 2008.  Toen ging 45% minstens een keer per maand de vrije natuur in. Mooi begrip ook, vrije natuur. Is die term ontstaan in de tijd dat veel natuurgebieden als laboratoria werden afgeschermd en verboden gebied waren voor onbevoegden? Of is de term ouder? Wikipedia geeft geen antwoord.

Hoe dan ook: die vrije natuur wordt dus inmiddels op de zonnige zondagen aardig belast. Hoe vrijer de natuur hoe minder vrijheid voor eenieder, zo lijkt het. Er zijn door groen-o-logen normen ontwikkeld hoeveel recreanten elk type natuur kan ‘huisvesten’. In een weidegebied denk je bij tien fietsers al snel dat het druk is, maar tussen de bomen van een bos zie je ze niet eens en krijg je de indruk alleen te zijn.  Als ik op eigen ervaringen afga, is het ook tussen de bomen inmiddels aardig druk. Met dank ook aan het knooppuntensysteem. Overgewaaid uit Wallonië en onnoemlijk succesvol. Net als de verdwenen noodzaak te weten naar welk land (en strand) je vakantiecharter je brengt, is topografische kennis niet meer nodig zo lang je de knooppuntcijfers maar onthoudt. Ik wacht altijd nog op een Spoorloos-uitzending waarbij een recreant tussen knooppunt 68 en 43 is zoekgeraakt.

We recreëren ons een ongeluk, kan je zeggen en het is in het licht van voorafgaande op twee manieren te verklaren. We doen het vaker en meer en we nemen op de koop toe dat er per saldo minder ruimte is waardoor confrontaties met elkaar of een stekelige berm of schutting toenemen. De oplossing: minder zonnige zondagen (“nog minder?!”) of meer aandacht van overheden voor de hardrecreërende Nederlander. Wat kiest u?

Markt en Munt

Alom wordt gesteld dat ‘Europa’ het campagnethema wordt van de komende verkiezingen. Ik neem dat onmiddellijk aan. Tegelijk vraag ik me af of Europa hier niet als eufemisme voor economische crisis wordt gebruikt. Wie de media volgt en politici hoort praten kan aan deze indruk moeilijk ontkomen. Europa is oorzaak of oplossing, sleutel of sta-in-de-weg. Al naargelang de beoordeling van de rol die Europa vervult is een politieke partij voor of tegen Europa.

Uh..maar is Europa inderdaad slechts het fundament onder onze economie of de bedreigende tsunami ervan? In Nieuwsuur mochten gisteravond drie politici vertellen wat ze van Europa vinden. Er was een helder zwart-wit stramien bedacht waar elke gast in acteerde: meer Europa, minder Europa en geen Europa. Voor de kijker wel zo makkelijk, voor de gasten ook eenvoudig en voor de presentator (Joost Karhof) prettig te behappen. Het werd daarom niet de meest leuke editie om te bekijken. Voorspelbaar en bloedeloos. De kijker hoefde bij Bonte (PVV), Van Baalen (VVD) en In ’t Veld (D66) niet lang na te denken want die sprak in het eigen straatje. De drie politici hoefden niet echt met elkaar in debat want het is zinloos om een andere straatje interesse te laten hebben voor jouw straatje. En Karhof kon met een minimum aan kennis (en dus voorbereiding) in verschillende bewoordingen de vraag stellen ‘wie o wie heeft het mooiste straatje?’.

Van Baalen trof de kern van de samenkomst uitstekend door Europa te versmallen tot Markt en Munt. Daar werd door zijn collega-politici niets op afgedaan. De twee M’s van de VVD degraderen de europese samenwerking tot samen winkeltje spelen. Jip en Janneke worden goed geholpen. Maar de selectiviteit in het pro-Europaverhaal van de VVD is niet geloofwaardig. Het is een oog dicht doen om en deel van de werkelijkheid niet te zien en alleen te vertellen wat je met je andere oog ziet. Het open oog van Van Baalen zegt dat voor de economie samenwerking onontkoombaar is: onze handelseconomie en de globalisering dwingt dit als het ware af. Economische samenwerking in Markt en Munt moet als we welvaart willen behouden.

Het gesloten oog van Van Baalen verzwijgt dat onze welvaart (en welzijn) ook is verzekerd doordat we bijvoorbeeld de milieuproblemen weten op te lossen. Net als bij economie is dat een internationale grootheid waar Nederland nooit alleen met succes in kan opereren. Markt, Munt en Milieu…klinkt toch best goed, niet?

Dus waarom wel Markt en Munt en niet Milieu? Wat verzwijgt het gesloten VVD-oog nog meer?

Dit: samenwerking levert ook wat op: samen sterker, kent u ‘m nog? Op onderwijsterrein is de kwaliteit van opleidingen gebaat bij uitwisseling van kennis en studenten. De EU vervult hier een belangrijke rol in, maar voor de politici gisteravond blijkbaar onvoldoende om voor de toekomst zeker te worden gesteld. En is bij voedselveiligheid niet hetzelfde aan de hand? En is die europese samenwerking dus wel erg handig?

De pro-europeaan In ’t Veld aan tafel bleek hetzelfde oog als Van Baalen ook stijf gesloten te hebben. Waarom Europa nu zo belangrijk is, belangrijker dan de VVD dat vindt, wist ze niet te vertellen. In een herkenbare, maar sleetse en kansloze repetitie, hamerde ze erop dat het allemaal wel wat democratischer moest. Dat zal zo zijn, maar het klinkt als een vermaning die al honderd keer is gegeven en altijd zonder sanctie bleef. Je luistert er niet meer naar, het is een antiquiteit geworden in het vertoog over Europa.

Als Europa inderdaad het campagne-onderwerp wordt dan ga ik nog vaak mijn tenen krommen de komende maanden. Europa blijft een bastion voor vrede op het continent. Maar ook dit is een antiquiteit, zij het een die terecht telkens wordt afgestoft. Europa is daarnaast een huis die samenwerking mogelijk maakt op voor elke lidstaat belangrijke items. En Europa is, trouw aan de wortels, een werkvloer waar de europese economieën zich proberen te ontwikkelen. Ik mag hopen dat het Nieuwsuur-gesprek een faux pas was die bij een vervolg wordt vervangen door een meer intelligente benadering begeleid door een beter voorbereide presentator. In die intelligente benadering zijn vooral de politici aan zet. Gaan we de europese samenwerking versmallen tot alleen iets wat goed (of slecht) is voor onze economie? Zoals indertijd Zalm (ook VVD) Europa presenteerde als een belegging, iets waar je geld in stopt en waar dan minstens ook weer evenveel geld uit moet komen? Of krijgen we ook de bredere visie(s) te horen en durft men elkaar, met beide ogen open, daarop aan te spreken? We gaan het zien.