Drukke eerste overheid

Enkele jaren geleden bezocht ik een VNG-congres. Dit waren niet mijn meest favouriete tijdsbestedingen in gemeenteland. Maar daar wil ik het niet over hebben. Tijdens dit congres werd er met de gebruikelijke ronkende bewoordingen een rapport gepresenteerd waarin de gemeente als ‘eerste overheid’ werd voorgesteld. Alsof er een wedstrijd beslist moest worden en de gemeenten en masse het hoogste podium van het winnaarsblok bevolkten. Ik was toen nogal enthousiast over de bevindingen. Een verfrissende omkering, vond ik het: niet de nationale overheid representeerde voor de burger ‘de overheid’ maar de gemeenten. En dat gegeven moest dan ook leiden tot de bijbehorende rechten en financiële mogelijkheden die rol goed te vervullen.

Er is, kun je met het beleid van Rutte II in de hand, alsnog goed naar geluisterd. Op het terrein van (jeugd)zorg, wonen, migratie en werk & inkomen komt er een zilvervloot aan beleidstaken naar de gemeente gevaren. Het is bijna te veel. Is dit ook wat gemeenten moeten willen, wat hun rol als eerste overheid ook recht doet?

Het nadeel, vind ik nu, van het toenmalige rapport is dat het weinig graaft in het vermogen van gemeenten om ook de vergrote (financiële) autonomie en toename van het aantal taken te dragen. Verrassenderwijs bepleitte de VNG-commisie die het rapport had opgesteld dat daarom er ook sprake moest zijn van opschaling, er moesten ‘grotere en sterkere gemeenten’ komen. Minister Plassterk zal er blij mee zijn. Een grotere gemeente is niet altijd een betere gemeente.

Sindsdien is het een trend bij veel gemeenten om allerlei taken uit te besteden. De regiegemeente heet dat model. Uitbesteden gebeurt omdat het goedkoper is en omdat een ander het beter kan. Daar is niks mis mee, al vormt zich zo wel een mist voor dat stralende beeld van de eerste overheid. Maar het legt tegelijk ook bloot wat mijn twijfels over al die taakoverdracht aanwakkert: ambtelijk en bestuurlijk wordt er wel erg veel gevraagd.

In plaats vanuit een bundeling van kennis en kunde wordt het nieuwe beleid vorm gegeven vanuit een archipel aan kwaliteiten. Niet één politieke vertegenwoordiging (parlement) verdiept zich in effecten, effectiviteit, logica en efficiëntie, maar dit gebeurt straks door honderden gemeenteraden over een divers palet van beleidsuitwerkingen. Niet één ambtelijke (interdepartementale) groep staat aan de wieg van de uitwerking en uitvoering, maar een stapeling en mix van ambtelijke disciplines dwars door het land.

En hoe goed is onze lokale ambtelijke ondersteuning? En hoe goed zijn de lokale bestuurders en gemeenteraden? Met de term ‘bestuurskracht’ worden deze aspecten gemeten. Maar dat is veelal met gedane zaken als basis en geeft dus geen garantie voor de toekomst.

Niet zo gek lang geleden werd er in gemeenteland, door vooral gemeentesecretarissen en portefeuillehouders Personeel, met zorg gekeken naar de ontwikkeling van het personeel bij gemeenten. Er was sprake van vergrijzing, (dreigende) tekorten en verlies aan kwaliteit omdat de arbeidsmarkt talentvolle jongeren betere kansen bood. Die tendens zal ongetwijfeld nu zijn getemperd maar is daarmee niet verdwenen.

En is ons lokale lekenbestuur wel toegerust op het overzien van alle nieuwe taken? Die vraag is al aardig gekleurd geformuleerd. Het vraagt van gemeenteraden en de dagelijkse bestuurders behoorlijk veel tijd en organisatie om het bestuurlijke proces goed te laten verlopen. Is die tijd en organisatie voorzien en is het mogelijk? Juist op lokaal niveau is besturen ‘iets’ wat erbij wordt gedaan. Dat is: naast betaald werk. Een Tweede Kamer heeft die beperking niet. En tenslotte: met de verkiezingen in 2014 zal een groot deel van de opgebouwde kennis zoals gebruikelijk verdwijnen en moeten nieuwe raadsleden hun weg weer vinden.

De eerste overheid krijgt het druk de komende jaren. Het is de uitdaging die drukte met voldoende kwaliteit te managen. Ik vraag me af of men zich daar nu wel voldoende rekenschap van geeft. Inhoudelijke beleidsvragen en krimpende budgetten zijn de ‘makkelijke’ vraagstukken waar een nota over geschreven kan worden. Vraagstukken inzake besluitvorming, draagvlak en uitvoering mogen daardoor niet in de verdrukking komen. Het zou voor veel mensen niet fijn zijn als de eerste overheid uiteindelijk amechtig als laatste achter de feiten aan moet gaan.

Integriteit als waarde

Integriteit is een essentiële waarde in onze voor een democratische rechtsstaat. Wanneer bedrijven, bestuurders en rechters het niet zo nauw nemen met wetgeving verdwalen we in chaos, wantrouwen en grove onrechtvaardigheden. Geld of materiële welvaart is een verleidelijke en sturende grootheid. De regels die we als samenleving hebben gemaakt houden de kracht van die verleiding in de hand. En soms gaat het natuurlijk mis. We zijn ook maar mensen.

De vraag die bij elk voorval terecht gesteld wordt is: wanneer is het een patroon? Deze maanden zien we twee van meineed en andere zaken verdachte rechters, Kalbfleisch en Westenberg, bij de rechterlijke balie. We maken mee, in ons laatste gouvernement, dat ‘koning’ Van Rey onderuit gaat. Een ex-gedeputeerde terecht staat voor fraude en een grote bank feit & realiteit niet langer kan combineren met wensbeeld. En dat met op de achtergrond de ontluistering van deze decennia: een ongekende Tourheld die als en schlemiel uit elk geschiedenisboekje van de sport wordt geschrapt.

Integriteit is vooral cultuur. Het herkennen van een patroon is mogelijk door de cultuur te duiden. In dit geval is het relevant de bonus-cultuur van de banken te bezien die zich sinds de jaren tachtig explosief verbreidde. Tal van bedrijven kwamen in hetzelfde spoor terecht. Later volgden in ons land bestuurders van (gefuseerde) onderwijs- en zorginstellingen die zichzelf hoge salarissen toekenden. Recentelijk bleek het in corporatieland niet heel veel anders. Kortom: in de (semi-)publieke sector is een cultuur gegroeid die onevenredige hoge beloning normaal acht. Geen fraude, want het was vaak ‘in overeenstemming met de eigen regels’, maar wel een uitwas omdat presteren in een publieke omgeving met publiek geld een bescheiden houding vereist. De zinsnede ‘dienen van de publieke zaak’ zegt het ook al: de verdienste staat in dienst van dit dienaarschap, en niet andersom.

Met de vervaging van de normen over wat gepaste beloning is en wat niet groeide ook de cultuur van de ‘big spender’. Tal van publieke partijen hebben de afgelopen jaren risicovol geïnvesteerd in grootse nieuwe projecten. Elke investering kent risico’s, maar ook hier ging de vraag naar balans tussen prestatie en investering, tussen doel en middelen te vaak kopje onder in een pre-euforisch drinkgelag over de mooie kunststukjes die men ging verrichtten. En als het mis ging, was er altijd wel een andere bestuurder met geld om te helpen.

Het is die cultuur waarin publiek geld haar specifieke karakter heeft verloren en ‘gewoon geld’ werd, dat uitwassen makkelijker ontstaan. Dat de burgemeester van Lingewaard het gewoon vindt van alles te declareren en zichzelf niet de vraag te stelt of hij niet ook wat uit eigen zak kan betalen. En ja, dan wil je je nog wel eens vergissen. He verdorie, stom. Het salaris dat hij ontvangt geeft hem alle ruimte juist niet alles te declareren. Maar hij, en veel andere publieke bestuurders met hem, beschouwen dit declareren als een recht, onderdeel van normale arbeidsvoorwaarden. Maar zou juist terughoudendheid hierin niet het goede voorbeeld zijn? Zou het veranderen van de verkeerde cultuur niet gebaat zijn bij bestuurders die afzien van hun recht op declaraties?

Het is een van de mogelijke stappen. Er zijn er meer.

Openheid over financiën is een tweede, nog veel ingrijpender en veelzeggender stap. Publiek geld wordt bij veel projecten vaak te snel onder de noemer ‘economisch eigenbelang’ tot groot geheim goed bestempeld. Als zodoende de hijgerige blik in de rug van media en publiek is weggestreken, is er nauwelijks meer effectieve dwang om de aard van het geld ook te laten gelden. Waarom in onderhandelingen met private partijen niet met bandbreedtes werken en zo voor iedereen van meet af aan openheid geven over de eigen mogelijkheden? Nu stellen overheden zich standaard op als private partij. Dat is vanuit de korte termijn om geld te besparen begrijpelijk, maar voor de cultuur rond het publieke geld op lange termijn fnuikend.

Het is goed om medewerkers en bestuurders verklaringen af te laten dat ze integer zullen handelen. Het is goed als symbool. Net zo zeer als het nuttig is als bestuurders en medewerkers van elkaar weten of ze bijbaantjes hebben of op andere wijze met belangen van derden verknoopt zijn. Dit is via openbare registers te organiseren. Het vraagt geen corruptietest door BING maar is vrijwel net zo effectief.

Incidenten met integriteitschendingen zullen blijven gebeuren. Willen we zeker weten dat het geen vuurtjes zijn van een veenbrand dan is een ‘publieke cultuur’ bij de talrijke (semi-)publieke instellingen en overheden hoofdzaak. Die cultuur ontstaat door de houding van de bestuurders bij de eigen declaratierechten, financiële transparantie, openbare registratie van belangen en het besef dat het als pijler van onze democratie en rechtsstaat regelmatig actief aandacht behoeft.

Terneuzen

Het NRC bracht zaterdag een mooi artikel over de hasjkoning van Terneuzen. Treffende titel: skiën op wiet. Met hulp van de gemeente had de ondernemer jaren geleden een locatie mogen ontwikkelen. Hier kon hij een winkel starten die trekken had van een franse super marché in de perifeer van de stad. En één waar naast hasjverkoop ook ruimte was voor een restaurant en een café. De tent trok jaarlijks 900.000 klanten. In Terneuzen allen toeristen geheten.
Voor de gemeente was daarmee de ‘ overlast’ van de toeristen gekanaliseerd. En legaal was het in zoverre het de voordeur van de hasjsuper betrof. De achterkant, waar de hasj afgeleverd wordt, was niet legaal en werd doelwit van jagende politiemensen. De keuze van de gemeente om naast hasjverkoop ook een café en restaurant toe te staan is een unieke in Nederland. Wat het motief van de gemeente hierin was bleef onvermeld.
Alles bij elkaar werd de ondernemer snel vele miljoenen rijker. Geld dat hij als een stille vennoot vervolgens besteedde aan een skibaan in Terneuzen met nog enkele wellnesvoorzieningen erbij. Dat de ondernemer zijn geld hieraan uitgaf was voor de gemeente nieuw. Betrokkenen zeggen echter dat de gemeente wel degelijk er bijtijds van wist. Het gevolg was politieke consternatie maar geen bestuurder die er nog wat aan kon (of wilde) veranderen.
Dit artikel vond ik een mooie beschrijving van de dilemma’s waar lokale besturen mee worstelen. En hoe kwetsbaar hun keuzes en handelen zijn. Goed doen door overlast ‘ te parkeren’ , maar dit op een dubieuze wijze doen die één ondernemer een monopolie verschaft met unieke bijbehorende privileges. Vervolgens goed willen doen door toeristen ook andere redenen te geven naar Terneuzen te komen, maar dit op een niet transparante wijze organiseren. Is algemeen een probleem met publiek-private samenwerking. En bovenal komt uit het artikel de suggestie naar voren dat Terneuzen (en dan gaat het om menselijk handelen) willens en wetens voordelen heeft gegund aan de ondernemer. Integriteit van handelen is zo ook aan de orde.
Het artikel draagt als ondertitel opkomst en ondergang van de grootte coffeeshop van Nederland. Ik werd gaandeweg nieuwsgierig naar dat andere verhaal over de curieuze stappen van de gemeente. Zou de Terneuzense gemeenteraad die nieuwsgierigheid ook hebben of niet?

Kerstgroeten

Kerstgroeten. Mondeling is het nog behelpen, maar schriftelijk komen ze al bij bosjes binnen. Soms zie je de liefde die er aan besteed is, soms moet je die liefde er maar bij bedenken.
Als gemeente sturen we geen kerstgroeten over de post. Geld en milieu zullen daar wel als reden in mee hebben gespeeld. Dat is ook bij de universiteit Utrecht het geval; zij stuurden me een brief om dat te vertellen. Dat is dus eigenlijk een surrogaatkerstgroet, want ondertussen wist ik toch maar wel dat UU mij wel een kaart had willen zenden om mij een goed kerstfeest te wensen.
Kerstgroeten zijn voor de één een traditie om in donkere en sombere tijden een vorm van opbeuring te bieden, voor de ander is het een investering in zakelijke relaties.
Dat de gemeente geen kerstgroeten verzendt zegt niets over intenties in het één of het ander. Het stelt hooguit vraagtekens bij de effectiviteit van de papieren kerstgroet als middel. Al kan ik me wel voorstellen dat als kerstballen te duur of te breekbaar worden gevonden, een rijtje kerstkaarten een gewaardeerd alternatief kunnen vormen. Ik schat in dat die behoefte beperkt is en koester me in het vele aanbod dat er, ondanks afhaken van gemeente, nog is.

Krapte

Woensdag had ik een bijeenkomst met het college van arbeidszaken. Dit is een vrij groot gezelschap van burgemeesters en wethouders die zich bezig houden met het personeelsbeleid van hun gemeente. Onderwerp van gesprek was de onderhandelingen over een nieuwe CAO voor gemeantepersoneel dat in 2009 weer op de agenda staat. In het huidige tijdsgewricht met instabiele koersen, al maar sombere economische berichten en ingehouden adem (“waar valt de volgende klap?”) was het een heel geworstel. Prioriteit al enkele jaren is de krappe arbeidsmarkt. Utrecht als grote stad heeft het relatief (ik benadruk ‘relatief’) makkelijk. Veel gemeenten zitten met de handen in het haar daar vele vitale functies langdurig niet vervuld kunnen worden. Betere beloning van kennis en kunde die schaars is, is daarom de wens. Met de economische troebelen ontspant de arbeidsmarkt al zal dat, zo is de verwachting, tijdelijk zijn. Maar tijdelijk zou ook zo maar meer dan één jaar kunnen zijn. En tegelijk houdt elke gemeente er rekening mee dat het gemeentefonds wel eens zuiniger kan gaan uitkeren. Kortom, met hoeveel middelen kun je als werkgever langdurig aantrekkelijker worden? Een mooie opdracht waar we niet al deze week uit zijn gekomen. Wordt vervolgd daarom..in 2009

Anders

Leeuwarden gaat moskeebezoekers aanspreken of ze bij de gemeente willen werken. Zo hoopt men een diverser personeelsbestand te krijgen. Meer diversiteit bij de gemeente willen we ook in Utrecht. Dan moet je niet volstaan met een vacature te plaatsen in een in Nederland verschijnende Turkse krant of op een website die door veel Marokkanen wordt bezocht. De brandweer heeft een mooie aanpak ontwikkeld die vanaf de werving doorgaat tot en met ‘je thuis voelen’. Iets waar het bij de brandweer met lange diensten in het bijzonder op aankomt. Veel steun heeft men aan drie ambassadeurs; drie allochtone brandweermannen die vooral hun achterban vertellen wat het is om te werken bij de brandweer. Dat doen ze op winkelcentra, sportverenigingen én moskeeën.
De aanpak van de brandweer werkt. Er zijn meer medewerkers van een niet-westerse herkomst komen werken en spanningen die daar lang geleden over ontstonden zijn verdwenen.
Met een arbeidsmarkt die voor gemeenten voelbaar krap is en nog krapper zal worden is het van groot belang groepen aan te spreken die voorheen niet gemakkelijk aan de slag gingen bij een (lokale) overheid. Allochtonen en mensen met een functiebeperking zijn belangrijke groepen. Dat betekent anders werven, anders selecteren en anders werkgever zijn. Spannend of dat bij onze gemeente gaat lukken. De brandweer is in ieder geval een licchtend voorbeeld.

Leren en werken

Vijf diploma’s mocht ik deze week uitreiken. Diploma voor MBO 1. Behaald door jongeren die bij StadsWerken een leerwerkbaan waren begonnen in maart vorig jaar. Werken om er achter te komen wat je leuk vindt om te leren. Dat was bij vijf van de elf waarmee het team is begonnen gelukt. Eén was zich gaan bekwamen in schilderen, één in metaal en een derde was meer de groenrichting opgegaan. De diploma-uitreiking was dus een feest. Temeer daar ze, op één na, allemaal al een baan hadden. Twee van de verse gediplomeerden tekenden ter plekke een arbeidscontract bij het bedrijf Achterberg.
Voor StadsWerken als initiatiefnemer een mooi en moeilijk traject, die leerwerkbanen. De directeur heeft mij in het voorbije jaar enkele keren gepijnigd aangekeken na een verhaal over oplopende kosten. Elk team vraagt inderdaad een berg aan begeleiding. En als het mis gaat heeft personeelszaken er ook veel werk aan. En het gaat vaak mis, want 100% succes is bij deze categorie jongeren een utopie. De 45% van deze eerste lichting is al een enorm succes wetende dat landelijk het slagingspercentage tussen de 10 en 20 ligt. Maar goed, al die onvoorziene extra moeite en kosten zijn peanuts als je zo een diploma-uitreiking meemaakt. Ook dat is een moment van leerwerk.

Keuken

Als ik uit mijn raam kijk zie ik lezende mensen. Ik kijk namelijk recht in de centrale bibliotheek. Het is goed dat ik dat zie, want het herinnert mij op dat moment aan wat ik vermoedelijk ook hoor te doen: lezen. Het is een nuttig kijkje in de woonkamer van een andere organisatie. Nog niet de keuken, die is minder transparant.
Er zijn vele keukens van dito zo veel bedrijven en organisaties. Leren hoe het daar aan toe gaat is doel van een uitwisselingsproject waarvoor ik gisteren de aftrap mocht geven. De uitwisseling startte in een sfeer van een vakantieweek-achtige opwinding. De koffers stonden nog net niet gereed. Koppels van een gemeentelijke medewerker met een externe waren aan het vertellen hoe het er in de eigen keuken aan toe gaat. De gebiedsbeheerder Overvecht gaat een week lang zich bemoeien met de inzet van conducteurs en machinisten. Wees dus coulant als een trein een keer niet gaat of de conducteur onvindbaar is. En wees tolerant als de gebiedsbeheerder niet direct weet waar de Carnegiedreef is.
Met de blik in elkaars keuken leer je veel over cultuur, over organisatie en over de dagelijkse opgave waar men voor staat. Voor een overheidslaag als gemeente, die geacht wordt met alles en iedereen zorgvuldig en respectvol om te kunnen gaan, is er eigenlijk geen betere leerschool denkbaar. Je leert wat over anderen en over jezelf. En het is, anders dan in mijn geval, veel grondiger dan een oppervlakkige observatie van de overzijde.

Klem

De bereikbaarheid van Utrecht West is al vele jaren onderwerp van verwoede discussie. De vele woorden die gesproken en geschreven zijn, de statistieken en verkeerstellingen hebben geleid tot plannen. Deels zijn die plannen in uitvoering en deels nog niet. De verlegging van de A2 is gaande, de aanpak van de Majellaknoop nadert. Doel is betere bereikbaarheid maar vooralsnog is het resultaat mindere bereikbaarheid. Voor de vele grote bedrijven in Utrecht (West) geen prettig vooruitzicht. Daarom zijn de handen ineen geslagen en wordt er inmiddels werk gemaakt van vervoersalternatieven (weer zo een mooi scrabblewoord). Tot en met een eigen vervoerspas voor werknemers en deelauto’s op bedrijventerreinen. En dat vind ik wel goed: dat door het werk aan meer verkeersinfra bedrijven noodgedwongen meewerken aan aanpassing van hun mobiliteitspatroon. Met als saldo: minder autoverkeer en meer fiets/ OV en combi’s van al die middelen. Zo wordt dus op twee manieren de bereikbaarheid verbeterd: in asfalt en in gedrag. Gisteren was er een aftrap voor de bedrijven. Locatie was DE. Buiten het hoofdkantoor stond zegge en schrijven één fietsklem. En die was vrij. Dus als een vorst kon ik vlak voor de ingang veilig mijn fiets kwijt. Maar ik verwacht natuurlijk wel dat daar volgend jaar een veelvoud aan klemmen staan. Zodat elke fietser zich als een koning behandeld weet.