Deze week kende een mooie kop en staart. Maandag had ik twee debatten die allebei draaide om het begrip ‘waarde’. Vandaag had ik een interview waarin hetzelfde begrip een prominente rol vervulde.
De debatten op maandag gingen respectievelijk om het groen in de stad en de openbare ruimte. Er is een toenemende aandacht voor de bijdrage van groen en mooi ingericht (en goed onderhouden) publieke ruimte in wijken. Gezocht wordt naar manieren om dat ook ‘hard’ te maken. Alleen zeggen dat het goed is houdt namelijk niet altijd stand in de stormen van grondexploitaties en contractonderhandeligen met projectontwikkelaars. Dat er een relatie met WOZ-waardering is, is wel makkelijk toe te lichten. Maar dat er ook relaties zijn met luchtkwaliteit of veiligheid, zaken die de gemeenschap ook geld kost, blijft tot op heden in het verborgene.
Het interview vandaag ging nadrukkelijker in op de wisselwerking tussen (mooie) gebouwen en openbare ruimte. Een postkantoor aan de Neude met een asfaltplein ervoor presenteert zich anders dan bij de huidige inrichting van de Neude. Maar meer dan dat, voel je je prettiger in een ruimte waar de materialen (straatstenen, banken, lichtmasten) een warmere uitstraling hebben dan de kilte van asfalt en grote grijsbetonnen tegels.
Kwaliteit van de openbare ruimte levert meer waarde op voor gebruikers en gebouwen en dus voor de overheid die altijd meerdere doelen onder haar hoede heeft, van geld tot sociaal. Die integrale benadering is spannend. Het vergt bij ontwerpers, politiek en uitvoerders meer oog voor wat openbaar gebied met mensen doet of kan doen. Voor mij is het adagium van Stadswerken daarom aan te vullen en is het voortaan: schoon, heel, veilig én aantrekkelijk.